Vervoeging van vernikkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): vernikkelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vernikkel
- jij vernikkelt
- hij/zij/het vernikkelt
- wij vernikkelen
- jullie vernikkelen
- zij vernikkelen
Indicativo presente
- yo niquelo
- tú niquelas
- él/ella niquela
- nosotros niquelamos
- vosotros niqueláis
- ellos/ellas niquelan
Onvoltooid verleden tijd
- ik vernikkelde
- jij vernikkelde
- hij/zij/het vernikkelde
- wij vernikkelden
- jullie vernikkelden
- zij vernikkelden
Indefinido
- yo niquelé
- tú niquelaste
- él/ella niqueló
- nosotros niquelamos
- vosotros niquelasteis
- ellos/ellas niquelaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vernikkeld
- jij hebt vernikkeld
- hij/zij/het heeft vernikkeld
- wij hebben vernikkeld
- jullie hebben vernikkeld
- zij hebben vernikkeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he niquelado
- tú has niquelado
- él/ella ha niquelado
- nosotros hemos niquelado
- vosotros habéis niquelado
- ellos/ellas han niquelado
Voltooid verleden tijd
- ik had vernikkeld
- jij had vernikkeld
- hij/zij/het had vernikkeld
- wij hadden vernikkeld
- jullie hadden vernikkeld
- zij hadden vernikkeld
Pluscuamperfecto
- yo había niquelado
- tú habías niquelado
- él/ella había niquelado
- nosotros habíamos niquelado
- vosotros habíais niquelado
- ellos/ellas habían niquelado
Toekomende tijd I
- ik zal vernikkelen
- jij zult vernikkelen
- hij/zij/het zal vernikkelen
- wij zullen vernikkelen
- jullie zullen vernikkelen
- zij zullen vernikkelen
Futuro I
- yo niquelaré
- tú niquelarás
- él/ella niquelará
- nosotros niquelaremos
- vosotros niquelaréis
- ellos/ellas niquelarán
Toekomende tijd II
- ik zal vernikkeld hebben
- jij zult vernikkeld hebben
- hij/zij/het zal vernikkeld hebben
- wij zullen vernikkeld hebben
- jullie zullen vernikkeld hebben
- zij zullen vernikkeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré niquelado
- tú habrás niquelado
- él/ella habrá niquelado
- nosotros habremos niquelado
- vosotros habréis niquelado
- ellos/ellas habrán niquelado
Conditionalis I
- ik zou vernikkelen
- jij zou vernikkelen
- hij/zij/het zou vernikkelen
- wij zouden vernikkelen
- jullie zouden vernikkelen
- zij zouden vernikkelen
Condicional
- yo niquelaría
- tú niquelarías
- él/ella niquelaría
- nosotros niquelaríamos
- vosotros niquelaríais
- ellos/ellas niquelarían
Conditionalis II
- ik zou hebben vernikkeld
- jij zou hebben vernikkeld
- hij/zij/het zou hebben vernikkeld
- wij zouden hebben vernikkeld
- jullie zouden hebben vernikkeld
- zij zouden hebben vernikkeld
Condicional perfecto
- yo habría niquelado
- tú habrías niquelado
- él/ella habría niquelado
- nosotros habríamos niquelado
- vosotros habríais niquelado
- ellos/ellas habrían niquelado
Imperatief
- jij vernikkel
- jullie vernikkelt
Imperativo presente
- tú niquela
- vosotros niquelad