Vervoeging van veroorloven
Onbepaalde wijs (infinitief): veroorloven
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik veroorloof
- jij veroorlooft
- hij/zij/het veroorlooft
- wij veroorloven
- jullie veroorloven
- zij veroorloven
Indicativo presente
- yo permito
- tú permites
- él/ella permite
- nosotros permitimos
- vosotros permitís
- ellos/ellas permiten
Onvoltooid verleden tijd
- ik veroorloofde
- jij veroorloofde
- hij/zij/het veroorloofde
- wij veroorloofden
- jullie veroorloofden
- zij veroorloofden
Indefinido
- yo permití
- tú permitiste
- él/ella permitió
- nosotros permitimos
- vosotros permitisteis
- ellos/ellas permitieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb veroorloofd
- jij hebt veroorloofd
- hij/zij/het heeft veroorloofd
- wij hebben veroorloofd
- jullie hebben veroorloofd
- zij hebben veroorloofd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he permitido
- tú has permitido
- él/ella ha permitido
- nosotros hemos permitido
- vosotros habéis permitido
- ellos/ellas han permitido
Voltooid verleden tijd
- ik had veroorloofd
- jij had veroorloofd
- hij/zij/het had veroorloofd
- wij hadden veroorloofd
- jullie hadden veroorloofd
- zij hadden veroorloofd
Pluscuamperfecto
- yo había permitido
- tú habías permitido
- él/ella había permitido
- nosotros habíamos permitido
- vosotros habíais permitido
- ellos/ellas habían permitido
Toekomende tijd I
- ik zal veroorloven
- jij zult veroorloven
- hij/zij/het zal veroorloven
- wij zullen veroorloven
- jullie zullen veroorloven
- zij zullen veroorloven
Futuro I
- yo permitiré
- tú permitirás
- él/ella permitirá
- nosotros permitiremos
- vosotros permitiréis
- ellos/ellas permitirán
Toekomende tijd II
- ik zal veroorloofd hebben
- jij zult veroorloofd hebben
- hij/zij/het zal veroorloofd hebben
- wij zullen veroorloofd hebben
- jullie zullen veroorloofd hebben
- zij zullen veroorloofd hebben
Futuro perfecto
- yo habré permitido
- tú habrás permitido
- él/ella habrá permitido
- nosotros habremos permitido
- vosotros habréis permitido
- ellos/ellas habrán permitido
Conditionalis I
- ik zou veroorloven
- jij zou veroorloven
- hij/zij/het zou veroorloven
- wij zouden veroorloven
- jullie zouden veroorloven
- zij zouden veroorloven
Condicional
- yo permitiría
- tú permitirías
- él/ella permitiría
- nosotros permitiríamos
- vosotros permitiríais
- ellos/ellas permitirían
Conditionalis II
- ik zou hebben veroorloofd
- jij zou hebben veroorloofd
- hij/zij/het zou hebben veroorloofd
- wij zouden hebben veroorloofd
- jullie zouden hebben veroorloofd
- zij zouden hebben veroorloofd
Condicional perfecto
- yo habría permitido
- tú habrías permitido
- él/ella habría permitido
- nosotros habríamos permitido
- vosotros habríais permitido
- ellos/ellas habrían permitido
Imperatief
- jij veroorloof
- jullie veroorlooft
Imperativo presente
- tú permite
- vosotros permitid