Vervoeging van verstrikken
Onbepaalde wijs (infinitief): verstrikken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verstrik
- jij verstrikt
- hij/zij/het verstrikt
- wij verstrikken
- jullie verstrikken
- zij verstrikken
Indicativo presente
- yo enredo
- tú enredas
- él/ella enreda
- nosotros enredamos
- vosotros enredáis
- ellos/ellas enredan
Onvoltooid verleden tijd
- ik verstrikte
- jij verstrikte
- hij/zij/het verstrikte
- wij verstrikten
- jullie verstrikten
- zij verstrikten
Indefinido
- yo enredé
- tú enredaste
- él/ella enredó
- nosotros enredamos
- vosotros enredasteis
- ellos/ellas enredaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verstrikt
- jij hebt verstrikt
- hij/zij/het heeft verstrikt
- wij hebben verstrikt
- jullie hebben verstrikt
- zij hebben verstrikt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he enredado
- tú has enredado
- él/ella ha enredado
- nosotros hemos enredado
- vosotros habéis enredado
- ellos/ellas han enredado
Voltooid verleden tijd
- ik had verstrikt
- jij had verstrikt
- hij/zij/het had verstrikt
- wij hadden verstrikt
- jullie hadden verstrikt
- zij hadden verstrikt
Pluscuamperfecto
- yo había enredado
- tú habías enredado
- él/ella había enredado
- nosotros habíamos enredado
- vosotros habíais enredado
- ellos/ellas habían enredado
Toekomende tijd I
- ik zal verstrikken
- jij zult verstrikken
- hij/zij/het zal verstrikken
- wij zullen verstrikken
- jullie zullen verstrikken
- zij zullen verstrikken
Futuro I
- yo enredaré
- tú enredarás
- él/ella enredará
- nosotros enredaremos
- vosotros enredaréis
- ellos/ellas enredarán
Toekomende tijd II
- ik zal verstrikt hebben
- jij zult verstrikt hebben
- hij/zij/het zal verstrikt hebben
- wij zullen verstrikt hebben
- jullie zullen verstrikt hebben
- zij zullen verstrikt hebben
Futuro perfecto
- yo habré enredado
- tú habrás enredado
- él/ella habrá enredado
- nosotros habremos enredado
- vosotros habréis enredado
- ellos/ellas habrán enredado
Conditionalis I
- ik zou verstrikken
- jij zou verstrikken
- hij/zij/het zou verstrikken
- wij zouden verstrikken
- jullie zouden verstrikken
- zij zouden verstrikken
Condicional
- yo enredaría
- tú enredarías
- él/ella enredaría
- nosotros enredaríamos
- vosotros enredaríais
- ellos/ellas enredarían
Conditionalis II
- ik zou hebben verstrikt
- jij zou hebben verstrikt
- hij/zij/het zou hebben verstrikt
- wij zouden hebben verstrikt
- jullie zouden hebben verstrikt
- zij zouden hebben verstrikt
Condicional perfecto
- yo habría enredado
- tú habrías enredado
- él/ella habría enredado
- nosotros habríamos enredado
- vosotros habríais enredado
- ellos/ellas habrían enredado
Imperatief
- jij verstrik
- jullie verstrikt
Imperativo presente
- tú enreda
- vosotros enredad