Vervoeging van vertroosten

Onbepaalde wijs (infinitief): vertroosten

Vertaling: consolar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vertroost
  • jij vertroost
  • hij/zij/het vertroost
  • wij vertroosten
  • jullie vertroosten
  • zij vertroosten

Indicativo presente

  • yo consuelo
  • consuelas
  • él/ella consuela
  • nosotros consolamos
  • vosotros consoláis
  • ellos/ellas consuelan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vertroostte
  • jij vertroostte
  • hij/zij/het vertroostte
  • wij vertroostten
  • jullie vertroostten
  • zij vertroostten

Indefinido

  • yo consolé
  • consolaste
  • él/ella consoló
  • nosotros consolamos
  • vosotros consolasteis
  • ellos/ellas consolaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vertroost
  • jij hebt vertroost
  • hij/zij/het heeft vertroost
  • wij hebben vertroost
  • jullie hebben vertroost
  • zij hebben vertroost

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he consolado
  • has consolado
  • él/ella ha consolado
  • nosotros hemos consolado
  • vosotros habéis consolado
  • ellos/ellas han consolado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vertroost
  • jij had vertroost
  • hij/zij/het had vertroost
  • wij hadden vertroost
  • jullie hadden vertroost
  • zij hadden vertroost

Pluscuamperfecto

  • yo había consolado
  • habías consolado
  • él/ella había consolado
  • nosotros habíamos consolado
  • vosotros habíais consolado
  • ellos/ellas habían consolado

Toekomende tijd I

  • ik zal vertroosten
  • jij zult vertroosten
  • hij/zij/het zal vertroosten
  • wij zullen vertroosten
  • jullie zullen vertroosten
  • zij zullen vertroosten

Futuro I

  • yo consolaré
  • consolarás
  • él/ella consolará
  • nosotros consolaremos
  • vosotros consolaréis
  • ellos/ellas consolarán

Toekomende tijd II

  • ik zal vertroost hebben
  • jij zult vertroost hebben
  • hij/zij/het zal vertroost hebben
  • wij zullen vertroost hebben
  • jullie zullen vertroost hebben
  • zij zullen vertroost hebben

Futuro perfecto

  • yo habré consolado
  • habrás consolado
  • él/ella habrá consolado
  • nosotros habremos consolado
  • vosotros habréis consolado
  • ellos/ellas habrán consolado

Conditionalis I

  • ik zou vertroosten
  • jij zou vertroosten
  • hij/zij/het zou vertroosten
  • wij zouden vertroosten
  • jullie zouden vertroosten
  • zij zouden vertroosten

Condicional

  • yo consolaría
  • consolarías
  • él/ella consolaría
  • nosotros consolaríamos
  • vosotros consolaríais
  • ellos/ellas consolarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vertroost
  • jij zou hebben vertroost
  • hij/zij/het zou hebben vertroost
  • wij zouden hebben vertroost
  • jullie zouden hebben vertroost
  • zij zouden hebben vertroost

Condicional perfecto

  • yo habría consolado
  • habrías consolado
  • él/ella habría consolado
  • nosotros habríamos consolado
  • vosotros habríais consolado
  • ellos/ellas habrían consolado

Imperatief

  • jij vertroost
  • jullie vertroost

Imperativo presente

  • consuela
  • vosotros consolad