Vervoeging van verveelvoudigen

Onbepaalde wijs (infinitief): verveelvoudigen

Vertaling: multiplicar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verveelvoudig
  • jij verveelvoudigt
  • hij/zij/het verveelvoudigt
  • wij verveelvoudigen
  • jullie verveelvoudigen
  • zij verveelvoudigen

Indicativo presente

  • yo multiplico
  • multiplicas
  • él/ella multiplica
  • nosotros multiplicamos
  • vosotros multiplicáis
  • ellos/ellas multiplican

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verveelvoudigde
  • jij verveelvoudigde
  • hij/zij/het verveelvoudigde
  • wij verveelvoudigden
  • jullie verveelvoudigden
  • zij verveelvoudigden

Indefinido

  • yo multipliqué
  • multiplicaste
  • él/ella multiplicó
  • nosotros multiplicamos
  • vosotros multiplicasteis
  • ellos/ellas multiplicaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verveelvoudigd
  • jij hebt verveelvoudigd
  • hij/zij/het heeft verveelvoudigd
  • wij hebben verveelvoudigd
  • jullie hebben verveelvoudigd
  • zij hebben verveelvoudigd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he multiplicado
  • has multiplicado
  • él/ella ha multiplicado
  • nosotros hemos multiplicado
  • vosotros habéis multiplicado
  • ellos/ellas han multiplicado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verveelvoudigd
  • jij had verveelvoudigd
  • hij/zij/het had verveelvoudigd
  • wij hadden verveelvoudigd
  • jullie hadden verveelvoudigd
  • zij hadden verveelvoudigd

Pluscuamperfecto

  • yo había multiplicado
  • habías multiplicado
  • él/ella había multiplicado
  • nosotros habíamos multiplicado
  • vosotros habíais multiplicado
  • ellos/ellas habían multiplicado

Toekomende tijd I

  • ik zal verveelvoudigen
  • jij zult verveelvoudigen
  • hij/zij/het zal verveelvoudigen
  • wij zullen verveelvoudigen
  • jullie zullen verveelvoudigen
  • zij zullen verveelvoudigen

Futuro I

  • yo multiplicaré
  • multiplicarás
  • él/ella multiplicará
  • nosotros multiplicaremos
  • vosotros multiplicaréis
  • ellos/ellas multiplicarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verveelvoudigd hebben
  • jij zult verveelvoudigd hebben
  • hij/zij/het zal verveelvoudigd hebben
  • wij zullen verveelvoudigd hebben
  • jullie zullen verveelvoudigd hebben
  • zij zullen verveelvoudigd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré multiplicado
  • habrás multiplicado
  • él/ella habrá multiplicado
  • nosotros habremos multiplicado
  • vosotros habréis multiplicado
  • ellos/ellas habrán multiplicado

Conditionalis I

  • ik zou verveelvoudigen
  • jij zou verveelvoudigen
  • hij/zij/het zou verveelvoudigen
  • wij zouden verveelvoudigen
  • jullie zouden verveelvoudigen
  • zij zouden verveelvoudigen

Condicional

  • yo multiplicaría
  • multiplicarías
  • él/ella multiplicaría
  • nosotros multiplicaríamos
  • vosotros multiplicaríais
  • ellos/ellas multiplicarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verveelvoudigd
  • jij zou hebben verveelvoudigd
  • hij/zij/het zou hebben verveelvoudigd
  • wij zouden hebben verveelvoudigd
  • jullie zouden hebben verveelvoudigd
  • zij zouden hebben verveelvoudigd

Condicional perfecto

  • yo habría multiplicado
  • habrías multiplicado
  • él/ella habría multiplicado
  • nosotros habríamos multiplicado
  • vosotros habríais multiplicado
  • ellos/ellas habrían multiplicado

Imperatief

  • jij verveelvoudig
  • jullie verveelvoudigt

Imperativo presente

  • multiplica
  • vosotros multiplicad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verveelvoudigen