Vervoeging van voegen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik voeg
- jij voegt
- hij/zij/het voegt
- wij voegen
- jullie voegen
- zij voegen
Indicativo presente
- yo convengo
- tú convienes
- él/ella conviene
- nosotros convenimos
- vosotros convenís
- ellos/ellas convienen
Onvoltooid verleden tijd
- ik voegde
- jij voegde
- hij/zij/het voegde
- wij voegden
- jullie voegden
- zij voegden
Indefinido
- yo convine
- tú conviniste
- él/ella convino
- nosotros convinimos
- vosotros convinisteis
- ellos/ellas convinieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevoegd
- jij hebt gevoegd
- hij/zij/het heeft gevoegd
- wij hebben gevoegd
- jullie hebben gevoegd
- zij hebben gevoegd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he convenido
- tú has convenido
- él/ella ha convenido
- nosotros hemos convenido
- vosotros habéis convenido
- ellos/ellas han convenido
Voltooid verleden tijd
- ik had gevoegd
- jij had gevoegd
- hij/zij/het had gevoegd
- wij hadden gevoegd
- jullie hadden gevoegd
- zij hadden gevoegd
Pluscuamperfecto
- yo había convenido
- tú habías convenido
- él/ella había convenido
- nosotros habíamos convenido
- vosotros habíais convenido
- ellos/ellas habían convenido
Toekomende tijd I
- ik zal voegen
- jij zult voegen
- hij/zij/het zal voegen
- wij zullen voegen
- jullie zullen voegen
- zij zullen voegen
Futuro I
- yo convendré
- tú convendrás
- él/ella convendrá
- nosotros convendremos
- vosotros convendréis
- ellos/ellas convendrán
Toekomende tijd II
- ik zal gevoegd hebben
- jij zult gevoegd hebben
- hij/zij/het zal gevoegd hebben
- wij zullen gevoegd hebben
- jullie zullen gevoegd hebben
- zij zullen gevoegd hebben
Futuro perfecto
- yo habré convenido
- tú habrás convenido
- él/ella habrá convenido
- nosotros habremos convenido
- vosotros habréis convenido
- ellos/ellas habrán convenido
Conditionalis I
- ik zou voegen
- jij zou voegen
- hij/zij/het zou voegen
- wij zouden voegen
- jullie zouden voegen
- zij zouden voegen
Condicional
- yo convendría
- tú convendrías
- él/ella convendría
- nosotros convendríamos
- vosotros convendríais
- ellos/ellas convendrían
Conditionalis II
- ik zou hebben gevoegd
- jij zou hebben gevoegd
- hij/zij/het zou hebben gevoegd
- wij zouden hebben gevoegd
- jullie zouden hebben gevoegd
- zij zouden hebben gevoegd
Condicional perfecto
- yo habría convenido
- tú habrías convenido
- él/ella habría convenido
- nosotros habríamos convenido
- vosotros habríais convenido
- ellos/ellas habrían convenido
Imperatief
- jij voeg
- jullie voegt
Imperativo presente
- tú convén
- vosotros convenid