Vervoeging van voortplanten
Onbepaalde wijs (infinitief): voortplanten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plant voort
- jij plant voort
- hij/zij/het plant voort
- wij planten voort
- jullie planten voort
- zij planten voort
Indicativo presente
- yo propago
- tú propagas
- él/ella propaga
- nosotros propagamos
- vosotros propagáis
- ellos/ellas propagan
Onvoltooid verleden tijd
- ik plantte voort
- jij plantte voort
- hij/zij/het plantte voort
- wij plantten voort
- jullie plantten voort
- zij plantten voort
Indefinido
- yo propagué
- tú propagaste
- él/ella propagó
- nosotros propagamos
- vosotros propagasteis
- ellos/ellas propagaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voortgeplant
- jij hebt voortgeplant
- hij/zij/het heeft voortgeplant
- wij hebben voortgeplant
- jullie hebben voortgeplant
- zij hebben voortgeplant
Pretérito perfecto compuesto
- yo he propagado
- tú has propagado
- él/ella ha propagado
- nosotros hemos propagado
- vosotros habéis propagado
- ellos/ellas han propagado
Voltooid verleden tijd
- ik had voortgeplant
- jij had voortgeplant
- hij/zij/het had voortgeplant
- wij hadden voortgeplant
- jullie hadden voortgeplant
- zij hadden voortgeplant
Pluscuamperfecto
- yo había propagado
- tú habías propagado
- él/ella había propagado
- nosotros habíamos propagado
- vosotros habíais propagado
- ellos/ellas habían propagado
Toekomende tijd I
- ik zal voortplanten
- jij zult voortplanten
- hij/zij/het zal voortplanten
- wij zullen voortplanten
- jullie zullen voortplanten
- zij zullen voortplanten
Futuro I
- yo propagaré
- tú propagarás
- él/ella propagará
- nosotros propagaremos
- vosotros propagaréis
- ellos/ellas propagarán
Toekomende tijd II
- ik zal voortgeplant hebben
- jij zult voortgeplant hebben
- hij/zij/het zal voortgeplant hebben
- wij zullen voortgeplant hebben
- jullie zullen voortgeplant hebben
- zij zullen voortgeplant hebben
Futuro perfecto
- yo habré propagado
- tú habrás propagado
- él/ella habrá propagado
- nosotros habremos propagado
- vosotros habréis propagado
- ellos/ellas habrán propagado
Conditionalis I
- ik zou voortplanten
- jij zou voortplanten
- hij/zij/het zou voortplanten
- wij zouden voortplanten
- jullie zouden voortplanten
- zij zouden voortplanten
Condicional
- yo propagaría
- tú propagarías
- él/ella propagaría
- nosotros propagaríamos
- vosotros propagaríais
- ellos/ellas propagarían
Conditionalis II
- ik zou hebben voortgeplant
- jij zou hebben voortgeplant
- hij/zij/het zou hebben voortgeplant
- wij zouden hebben voortgeplant
- jullie zouden hebben voortgeplant
- zij zouden hebben voortgeplant
Condicional perfecto
- yo habría propagado
- tú habrías propagado
- él/ella habría propagado
- nosotros habríamos propagado
- vosotros habríais propagado
- ellos/ellas habrían propagado
Imperatief
- jij plant voort
- jullie plant voort
Imperativo presente
- tú propaga
- vosotros propagad