Vervoeging van waaien
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het waait
- zij waaien
Indicativo presente
- él/ella abanica
- ellos/ellas abanican
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het waaide
- zij waaiden
Indefinido
- él/ella abanicó
- ellos/ellas abanicaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gewaaid
- zij hebben gewaaid
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha abanicado
- ellos/ellas han abanicado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gewaaid
- zij hadden gewaaid
Pluscuamperfecto
- él/ella había abanicado
- ellos/ellas habían abanicado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal waaien
- zij zult waaien
Futuro I
- él/ella abanicará
- ellos/ellas abanicarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gewaaid hebben
- zij zult gewaaid hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá abanicado
- ellos/ellas habrán abanicado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal waaien
- zij zullen waaien
Condicional
- él/ella abanicaría
- ellos/ellas abanicarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gewaaid
- zij zullen hebben gewaaid
Condicional perfecto
- él/ella habría abanicado
- ellos/ellas habrían abanicado