Vervoeging van weerspiegelen
Onbepaalde wijs (infinitief): weerspiegelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het weerspiegelt
- zij weerspiegelen
Indicativo presente
- él/ella refleja
- ellos/ellas reflejan
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het weerspiegelde
- zij weerspiegelden
Indefinido
- él/ella reflejó
- ellos/ellas reflejaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft weerspiegeld
- zij hebben weerspiegeld
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha reflejado
- ellos/ellas han reflejado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had weerspiegeld
- zij hadden weerspiegeld
Pluscuamperfecto
- él/ella había reflejado
- ellos/ellas habían reflejado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal weerspiegelen
- zij zult weerspiegelen
Futuro I
- él/ella reflejará
- ellos/ellas reflejarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal weerspiegeld hebben
- zij zult weerspiegeld hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá reflejado
- ellos/ellas habrán reflejado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal weerspiegelen
- zij zullen weerspiegelen
Condicional
- él/ella reflejaría
- ellos/ellas reflejarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben weerspiegeld
- zij zullen hebben weerspiegeld
Condicional perfecto
- él/ella habría reflejado
- ellos/ellas habrían reflejado