Vervoeging van wijken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wijk
- jij wijkt
- hij/zij/het wijkt
- wij wijken
- jullie wijken
- zij wijken
Indicativo presente
- yo ceso
- tú cesas
- él/ella cesa
- nosotros cesamos
- vosotros cesáis
- ellos/ellas cesan
Onvoltooid verleden tijd
- ik week
- jij week
- hij/zij/het week
- wij weken
- jullie weken
- zij weken
Indefinido
- yo cesé
- tú cesaste
- él/ella cesó
- nosotros cesamos
- vosotros cesasteis
- ellos/ellas cesaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geweken
- jij hebt geweken
- hij/zij/het heeft geweken
- wij hebben geweken
- jullie hebben geweken
- zij hebben geweken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he cesado
- tú has cesado
- él/ella ha cesado
- nosotros hemos cesado
- vosotros habéis cesado
- ellos/ellas han cesado
Voltooid verleden tijd
- ik had geweken
- jij had geweken
- hij/zij/het had geweken
- wij hadden geweken
- jullie hadden geweken
- zij hadden geweken
Pluscuamperfecto
- yo había cesado
- tú habías cesado
- él/ella había cesado
- nosotros habíamos cesado
- vosotros habíais cesado
- ellos/ellas habían cesado
Toekomende tijd I
- ik zal wijken
- jij zult wijken
- hij/zij/het zal wijken
- wij zullen wijken
- jullie zullen wijken
- zij zullen wijken
Futuro I
- yo cesaré
- tú cesarás
- él/ella cesará
- nosotros cesaremos
- vosotros cesaréis
- ellos/ellas cesarán
Toekomende tijd II
- ik zal geweken hebben
- jij zult geweken hebben
- hij/zij/het zal geweken hebben
- wij zullen geweken hebben
- jullie zullen geweken hebben
- zij zullen geweken hebben
Futuro perfecto
- yo habré cesado
- tú habrás cesado
- él/ella habrá cesado
- nosotros habremos cesado
- vosotros habréis cesado
- ellos/ellas habrán cesado
Conditionalis I
- ik zou wijken
- jij zou wijken
- hij/zij/het zou wijken
- wij zouden wijken
- jullie zouden wijken
- zij zouden wijken
Condicional
- yo cesaría
- tú cesarías
- él/ella cesaría
- nosotros cesaríamos
- vosotros cesaríais
- ellos/ellas cesarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geweken
- jij zou hebben geweken
- hij/zij/het zou hebben geweken
- wij zouden hebben geweken
- jullie zouden hebben geweken
- zij zouden hebben geweken
Condicional perfecto
- yo habría cesado
- tú habrías cesado
- él/ella habría cesado
- nosotros habríamos cesado
- vosotros habríais cesado
- ellos/ellas habrían cesado
Imperatief
- jij wijk
- jullie wijkt
Imperativo presente
- tú cesa
- vosotros cesad