Vervoeging van winden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wind
- jij windt
- hij/zij/het windt
- wij winden
- jullie winden
- zij winden
Indicativo presente
- yo enrollo
- tú enrollas
- él/ella enrolla
- nosotros enrollamos
- vosotros enrolláis
- ellos/ellas enrollan
Onvoltooid verleden tijd
- ik wond
- jij wond
- hij/zij/het wond
- wij wonden
- jullie wonden
- zij wonden
Indefinido
- yo enrollé
- tú enrollaste
- él/ella enrolló
- nosotros enrollamos
- vosotros enrollasteis
- ellos/ellas enrollaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewonden
- jij hebt gewonden
- hij/zij/het heeft gewonden
- wij hebben gewonden
- jullie hebben gewonden
- zij hebben gewonden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he enrollado
- tú has enrollado
- él/ella ha enrollado
- nosotros hemos enrollado
- vosotros habéis enrollado
- ellos/ellas han enrollado
Voltooid verleden tijd
- ik had gewonden
- jij had gewonden
- hij/zij/het had gewonden
- wij hadden gewonden
- jullie hadden gewonden
- zij hadden gewonden
Pluscuamperfecto
- yo había enrollado
- tú habías enrollado
- él/ella había enrollado
- nosotros habíamos enrollado
- vosotros habíais enrollado
- ellos/ellas habían enrollado
Toekomende tijd I
- ik zal winden
- jij zult winden
- hij/zij/het zal winden
- wij zullen winden
- jullie zullen winden
- zij zullen winden
Futuro I
- yo enrollaré
- tú enrollarás
- él/ella enrollará
- nosotros enrollaremos
- vosotros enrollaréis
- ellos/ellas enrollarán
Toekomende tijd II
- ik zal gewonden hebben
- jij zult gewonden hebben
- hij/zij/het zal gewonden hebben
- wij zullen gewonden hebben
- jullie zullen gewonden hebben
- zij zullen gewonden hebben
Futuro perfecto
- yo habré enrollado
- tú habrás enrollado
- él/ella habrá enrollado
- nosotros habremos enrollado
- vosotros habréis enrollado
- ellos/ellas habrán enrollado
Conditionalis I
- ik zou winden
- jij zou winden
- hij/zij/het zou winden
- wij zouden winden
- jullie zouden winden
- zij zouden winden
Condicional
- yo enrollaría
- tú enrollarías
- él/ella enrollaría
- nosotros enrollaríamos
- vosotros enrollaríais
- ellos/ellas enrollarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gewonden
- jij zou hebben gewonden
- hij/zij/het zou hebben gewonden
- wij zouden hebben gewonden
- jullie zouden hebben gewonden
- zij zouden hebben gewonden
Condicional perfecto
- yo habría enrollado
- tú habrías enrollado
- él/ella habría enrollado
- nosotros habríamos enrollado
- vosotros habríais enrollado
- ellos/ellas habrían enrollado
Imperatief
- jij wind
- jullie windt
Imperativo presente
- tú enrolla
- vosotros enrollad