Vervoeging van zagen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zaag
- jij zaagt
- hij/zij/het zaagt
- wij zagen
- jullie zagen
- zij zagen
Indicativo presente
- yo asierro
- tú asierras
- él/ella asierra
- nosotros aserramos
- vosotros aserráis
- ellos/ellas asierran
Onvoltooid verleden tijd
- ik zaagde
- jij zaagde
- hij/zij/het zaagde
- wij zaagden
- jullie zaagden
- zij zaagden
Indefinido
- yo aserré
- tú aserraste
- él/ella aserró
- nosotros aserramos
- vosotros aserrasteis
- ellos/ellas aserraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezaagd
- jij hebt gezaagd
- hij/zij/het heeft gezaagd
- wij hebben gezaagd
- jullie hebben gezaagd
- zij hebben gezaagd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aserrado
- tú has aserrado
- él/ella ha aserrado
- nosotros hemos aserrado
- vosotros habéis aserrado
- ellos/ellas han aserrado
Voltooid verleden tijd
- ik had gezaagd
- jij had gezaagd
- hij/zij/het had gezaagd
- wij hadden gezaagd
- jullie hadden gezaagd
- zij hadden gezaagd
Pluscuamperfecto
- yo había aserrado
- tú habías aserrado
- él/ella había aserrado
- nosotros habíamos aserrado
- vosotros habíais aserrado
- ellos/ellas habían aserrado
Toekomende tijd I
- ik zal zagen
- jij zult zagen
- hij/zij/het zal zagen
- wij zullen zagen
- jullie zullen zagen
- zij zullen zagen
Futuro I
- yo aserraré
- tú aserrarás
- él/ella aserrará
- nosotros aserraremos
- vosotros aserraréis
- ellos/ellas aserrarán
Toekomende tijd II
- ik zal gezaagd hebben
- jij zult gezaagd hebben
- hij/zij/het zal gezaagd hebben
- wij zullen gezaagd hebben
- jullie zullen gezaagd hebben
- zij zullen gezaagd hebben
Futuro perfecto
- yo habré aserrado
- tú habrás aserrado
- él/ella habrá aserrado
- nosotros habremos aserrado
- vosotros habréis aserrado
- ellos/ellas habrán aserrado
Conditionalis I
- ik zou zagen
- jij zou zagen
- hij/zij/het zou zagen
- wij zouden zagen
- jullie zouden zagen
- zij zouden zagen
Condicional
- yo aserraría
- tú aserrarías
- él/ella aserraría
- nosotros aserraríamos
- vosotros aserraríais
- ellos/ellas aserrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gezaagd
- jij zou hebben gezaagd
- hij/zij/het zou hebben gezaagd
- wij zouden hebben gezaagd
- jullie zouden hebben gezaagd
- zij zouden hebben gezaagd
Condicional perfecto
- yo habría aserrado
- tú habrías aserrado
- él/ella habría aserrado
- nosotros habríamos aserrado
- vosotros habríais aserrado
- ellos/ellas habrían aserrado
Imperatief
- jij zaag
- jullie zaagt
Imperativo presente
- tú asierra
- vosotros aserrad