Vervoeging van lopen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop
- jij loopt
- hij/zij/het loopt
- wij lopen
- jullie lopen
- zij lopen
Présent
- je vais
- tu vas
- il/elle va
- nous allons
- vous allez
- ils/elles vont
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep
- jij liep
- hij/zij/het liep
- wij liepen
- jullie liepen
- zij liepen
Indicatif imparfait
- j'allais
- tu allais
- il/elle allait
- nous allions
- vous alliez
- ils/elles allaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelopen
- jij hebt gelopen
- hij/zij/het heeft gelopen
- wij hebben gelopen
- jullie hebben gelopen
- zij hebben gelopen
Indicatif passé composé
- je suis allé(e)
- tu es allé(e)
- il/elle est allé(e)
- nous sommes allé(e)s
- vous êtes allé(e)(s)
- ils/elles sont allé(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik had gelopen
- jij had gelopen
- hij/zij/het had gelopen
- wij hadden gelopen
- jullie hadden gelopen
- zij hadden gelopen
Indicatif plus-que-parfait
- je étais allé(e)
- tu étais allé(e)
- il/elle était allé(e)
- nous étions allé(e)s
- vous étiez allé(e)(s)
- ils/elles étaient allé(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal lopen
- jij zult lopen
- hij/zij/het zal lopen
- wij zullen lopen
- jullie zullen lopen
- zij zullen lopen
Indicatif futur
- j'irai
- tu iras
- il/elle ira
- nous irons
- vous irez
- ils/elles iront
Toekomende tijd II
- ik zal gelopen hebben
- jij zult gelopen hebben
- hij/zij/het zal gelopen hebben
- wij zullen gelopen hebben
- jullie zullen gelopen hebben
- zij zullen gelopen hebben
Indicatif futur antérieur
- je serai allé(e)
- tu seras allé(e)
- il/elle sera allé(e)
- nous serons allé(e)s
- vous serez allé(e)(s)
- ils/elles seront allé(e)s
Conditionalis I
- ik zou lopen
- jij zou lopen
- hij/zij/het zou lopen
- wij zouden lopen
- jullie zouden lopen
- zij zouden lopen
Conditionnel présent
- j'irais
- tu irais
- il/elle irait
- nous irions
- vous iriez
- ils/elles iraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelopen
- jij zou hebben gelopen
- hij/zij/het zou hebben gelopen
- wij zouden hebben gelopen
- jullie zouden hebben gelopen
- zij zouden hebben gelopen
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais allé(e)
- tu serais allé(e)
- il/elle serait allé(e)
- nous serions allé(e)s
- vous seriez allé(e)(s)
- ils/elles seraient allé(e)s
Imperatief
- jij loop
- jullie loopt
Impératif
- tu va
- vous allez