Vervoeging van aanbidden

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik aanbid
  • jij aanbidt
  • hij/zij/het aanbidt
  • wij aanbidden
  • jullie aanbidden
  • zij aanbidden

Présent

  • j'adore
  • tu adores
  • il/elle adore
  • nous adorons
  • vous adorez
  • ils/elles adorent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik aanbad
  • jij aanbad
  • hij/zij/het aanbad
  • wij aanbaden
  • jullie aanbaden
  • zij aanbaden

Indicatif imparfait

  • j'adorais
  • tu adorais
  • il/elle adorait
  • nous adorions
  • vous adoriez
  • ils/elles adoraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aanbeden
  • jij hebt aanbeden
  • hij/zij/het heeft aanbeden
  • wij hebben aanbeden
  • jullie hebben aanbeden
  • zij hebben aanbeden

Indicatif passé composé

  • j'ai adoré
  • tu as adoré
  • il/elle a adoré
  • nous avons adoré
  • vous avez adoré
  • ils/elles ont adoré

Voltooid verleden tijd

  • ik had aanbeden
  • jij had aanbeden
  • hij/zij/het had aanbeden
  • wij hadden aanbeden
  • jullie hadden aanbeden
  • zij hadden aanbeden

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais adoré
  • tu avais adoré
  • il/elle avait adoré
  • nous avions adoré
  • vous aviez adoré
  • ils/elles avaient adoré

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbidden
  • jij zult aanbidden
  • hij/zij/het zal aanbidden
  • wij zullen aanbidden
  • jullie zullen aanbidden
  • zij zullen aanbidden

Indicatif futur

  • j'adorerai
  • tu adoreras
  • il/elle adorera
  • nous adorerons
  • vous adorerez
  • ils/elles adoreront

Toekomende tijd II

  • ik zal aanbeden hebben
  • jij zult aanbeden hebben
  • hij/zij/het zal aanbeden hebben
  • wij zullen aanbeden hebben
  • jullie zullen aanbeden hebben
  • zij zullen aanbeden hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai adoré
  • tu auras adoré
  • il/elle aura adoré
  • nous aurons adoré
  • vous aurez adoré
  • ils/elles auront adoré

Conditionalis I

  • ik zou aanbidden
  • jij zou aanbidden
  • hij/zij/het zou aanbidden
  • wij zouden aanbidden
  • jullie zouden aanbidden
  • zij zouden aanbidden

Conditionnel présent

  • j'adorerais
  • tu adorerais
  • il/elle adorerait
  • nous adorerions
  • vous adoreriez
  • ils/elles adoreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aanbeden
  • jij zou hebben aanbeden
  • hij/zij/het zou hebben aanbeden
  • wij zouden hebben aanbeden
  • jullie zouden hebben aanbeden
  • zij zouden hebben aanbeden

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais adoré
  • tu aurais adoré
  • il/elle aurait adoré
  • nous aurions adoré
  • vous auriez adoré
  • ils/elles auraient adoré

Imperatief

  • jij aanbid
  • jullie aanbidt

Impératif

  • tu adore
  • vous adorez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanbidden