Vervoeging van aanbranden

Onbepaalde wijs (infinitief): aanbranden

Vertaling: attacher

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik brand aan
  • jij brandt aan
  • hij/zij/het brandt aan
  • wij branden aan
  • jullie branden aan
  • zij branden aan

Présent

  • j'attache
  • tu attaches
  • il/elle attache
  • nous attachons
  • vous attachez
  • ils/elles attachent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik brandde aan
  • jij brandde aan
  • hij/zij/het brandde aan
  • wij brandden aan
  • jullie brandden aan
  • zij brandden aan

Indicatif imparfait

  • j'attachais
  • tu attachais
  • il/elle attachait
  • nous attachions
  • vous attachiez
  • ils/elles attachaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangebrand
  • jij hebt aangebrand
  • hij/zij/het heeft aangebrand
  • wij hebben aangebrand
  • jullie hebben aangebrand
  • zij hebben aangebrand

Indicatif passé composé

  • j'ai attaché
  • tu as attaché
  • il/elle a attaché
  • nous avons attaché
  • vous avez attaché
  • ils/elles ont attaché

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangebrand
  • jij had aangebrand
  • hij/zij/het had aangebrand
  • wij hadden aangebrand
  • jullie hadden aangebrand
  • zij hadden aangebrand

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais attaché
  • tu avais attaché
  • il/elle avait attaché
  • nous avions attaché
  • vous aviez attaché
  • ils/elles avaient attaché

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbranden
  • jij zult aanbranden
  • hij/zij/het zal aanbranden
  • wij zullen aanbranden
  • jullie zullen aanbranden
  • zij zullen aanbranden

Indicatif futur

  • j'attacherai
  • tu attacheras
  • il/elle attachera
  • nous attacherons
  • vous attacherez
  • ils/elles attacheront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangebrand hebben
  • jij zult aangebrand hebben
  • hij/zij/het zal aangebrand hebben
  • wij zullen aangebrand hebben
  • jullie zullen aangebrand hebben
  • zij zullen aangebrand hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai attaché
  • tu auras attaché
  • il/elle aura attaché
  • nous aurons attaché
  • vous aurez attaché
  • ils/elles auront attaché

Conditionalis I

  • ik zou aanbranden
  • jij zou aanbranden
  • hij/zij/het zou aanbranden
  • wij zouden aanbranden
  • jullie zouden aanbranden
  • zij zouden aanbranden

Conditionnel présent

  • j'attacherais
  • tu attacherais
  • il/elle attacherait
  • nous attacherions
  • vous attacheriez
  • ils/elles attacheraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangebrand
  • jij zou hebben aangebrand
  • hij/zij/het zou hebben aangebrand
  • wij zouden hebben aangebrand
  • jullie zouden hebben aangebrand
  • zij zouden hebben aangebrand

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais attaché
  • tu aurais attaché
  • il/elle aurait attaché
  • nous aurions attaché
  • vous auriez attaché
  • ils/elles auraient attaché

Imperatief

  • jij brand aan
  • jullie brandt aan

Impératif

  • tu attache
  • vous attachez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanbranden