Vervoeging van aandikken
Onbepaalde wijs (infinitief): aandikken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dik aan
- jij dikt aan
- hij/zij/het dikt aan
- wij dikken aan
- jullie dikken aan
- zij dikken aan
Présent
- j'aggrave
- tu aggraves
- il/elle aggrave
- nous aggravons
- vous aggravez
- ils/elles aggravent
Onvoltooid verleden tijd
- ik dikte aan
- jij dikte aan
- hij/zij/het dikte aan
- wij dikten aan
- jullie dikten aan
- zij dikten aan
Indicatif imparfait
- j'aggravais
- tu aggravais
- il/elle aggravait
- nous aggravions
- vous aggraviez
- ils/elles aggravaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangedikt
- jij hebt aangedikt
- hij/zij/het heeft aangedikt
- wij hebben aangedikt
- jullie hebben aangedikt
- zij hebben aangedikt
Indicatif passé composé
- j'ai aggravé
- tu as aggravé
- il/elle a aggravé
- nous avons aggravé
- vous avez aggravé
- ils/elles ont aggravé
Voltooid verleden tijd
- ik had aangedikt
- jij had aangedikt
- hij/zij/het had aangedikt
- wij hadden aangedikt
- jullie hadden aangedikt
- zij hadden aangedikt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais aggravé
- tu avais aggravé
- il/elle avait aggravé
- nous avions aggravé
- vous aviez aggravé
- ils/elles avaient aggravé
Toekomende tijd I
- ik zal aandikken
- jij zult aandikken
- hij/zij/het zal aandikken
- wij zullen aandikken
- jullie zullen aandikken
- zij zullen aandikken
Indicatif futur
- j'aggraverai
- tu aggraveras
- il/elle aggravera
- nous aggraverons
- vous aggraverez
- ils/elles aggraveront
Toekomende tijd II
- ik zal aangedikt hebben
- jij zult aangedikt hebben
- hij/zij/het zal aangedikt hebben
- wij zullen aangedikt hebben
- jullie zullen aangedikt hebben
- zij zullen aangedikt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai aggravé
- tu auras aggravé
- il/elle aura aggravé
- nous aurons aggravé
- vous aurez aggravé
- ils/elles auront aggravé
Conditionalis I
- ik zou aandikken
- jij zou aandikken
- hij/zij/het zou aandikken
- wij zouden aandikken
- jullie zouden aandikken
- zij zouden aandikken
Conditionnel présent
- j'aggraverais
- tu aggraverais
- il/elle aggraverait
- nous aggraverions
- vous aggraveriez
- ils/elles aggraveraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangedikt
- jij zou hebben aangedikt
- hij/zij/het zou hebben aangedikt
- wij zouden hebben aangedikt
- jullie zouden hebben aangedikt
- zij zouden hebben aangedikt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais aggravé
- tu aurais aggravé
- il/elle aurait aggravé
- nous aurions aggravé
- vous auriez aggravé
- ils/elles auraient aggravé
Imperatief
- jij dik aan
- jullie dikt aan
Impératif
- tu aggrave
- vous aggravez