Vervoeging van aangrijpen
Onbepaalde wijs (infinitief): aangrijpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik grijp aan
- jij grijpt aan
- hij/zij/het grijpt aan
- wij grijpen aan
- jullie grijpen aan
- zij grijpen aan
Présent
- j'affecte
- tu affectes
- il/elle affecte
- nous affectons
- vous affectez
- ils/elles affectent
Onvoltooid verleden tijd
- ik greep aan
- jij greep aan
- hij/zij/het greep aan
- wij grepen aan
- jullie grepen aan
- zij grepen aan
Indicatif imparfait
- j'affectais
- tu affectais
- il/elle affectait
- nous affections
- vous affectiez
- ils/elles affectaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangegrepen
- jij hebt aangegrepen
- hij/zij/het heeft aangegrepen
- wij hebben aangegrepen
- jullie hebben aangegrepen
- zij hebben aangegrepen
Indicatif passé composé
- j'ai affecté
- tu as affecté
- il/elle a affecté
- nous avons affecté
- vous avez affecté
- ils/elles ont affecté
Voltooid verleden tijd
- ik had aangegrepen
- jij had aangegrepen
- hij/zij/het had aangegrepen
- wij hadden aangegrepen
- jullie hadden aangegrepen
- zij hadden aangegrepen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais affecté
- tu avais affecté
- il/elle avait affecté
- nous avions affecté
- vous aviez affecté
- ils/elles avaient affecté
Toekomende tijd I
- ik zal aangrijpen
- jij zult aangrijpen
- hij/zij/het zal aangrijpen
- wij zullen aangrijpen
- jullie zullen aangrijpen
- zij zullen aangrijpen
Indicatif futur
- j'affecterai
- tu affecteras
- il/elle affectera
- nous affecterons
- vous affecterez
- ils/elles affecteront
Toekomende tijd II
- ik zal aangegrepen hebben
- jij zult aangegrepen hebben
- hij/zij/het zal aangegrepen hebben
- wij zullen aangegrepen hebben
- jullie zullen aangegrepen hebben
- zij zullen aangegrepen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai affecté
- tu auras affecté
- il/elle aura affecté
- nous aurons affecté
- vous aurez affecté
- ils/elles auront affecté
Conditionalis I
- ik zou aangrijpen
- jij zou aangrijpen
- hij/zij/het zou aangrijpen
- wij zouden aangrijpen
- jullie zouden aangrijpen
- zij zouden aangrijpen
Conditionnel présent
- j'affecterais
- tu affecterais
- il/elle affecterait
- nous affecterions
- vous affecteriez
- ils/elles affecteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangegrepen
- jij zou hebben aangegrepen
- hij/zij/het zou hebben aangegrepen
- wij zouden hebben aangegrepen
- jullie zouden hebben aangegrepen
- zij zouden hebben aangegrepen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais affecté
- tu aurais affecté
- il/elle aurait affecté
- nous aurions affecté
- vous auriez affecté
- ils/elles auraient affecté
Imperatief
- jij grijp aan
- jullie grijpt aan
Impératif
- tu affecte
- vous affectez