Vervoeging van aangroeien

Onbepaalde wijs (infinitief): aangroeien

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het groeit aan
  • zij groeien aan

Présent

  • il/elle augmente
  • ils/elles augmentent

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het groeide aan
  • zij groeiden aan

Indicatif imparfait

  • il/elle augmentait
  • ils/elles augmentaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is aangegroeid
  • zij zijn aangegroeid

Indicatif passé composé

  • il/elle a augmenté
  • ils/elles ont augmenté

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was aangegroeid
  • zij waren aangegroeid

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait augmenté
  • ils/elles avaient augmenté

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal aangroeien
  • zij zult aangroeien

Indicatif futur

  • il/elle augmentera
  • ils/elles augmenteront

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal aangegroeid zijn
  • zij zult aangegroeid zijn

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura augmenté
  • ils/elles auront augmenté

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal aangroeien
  • zij zullen aangroeien

Conditionnel présent

  • il/elle augmenterait
  • ils/elles augmenteraient

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn aangegroeid
  • zij zullen zijn aangegroeid

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait augmenté
  • ils/elles auraient augmenté

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aangroeien