Vervoeging van aanklampen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanklampen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klamp aan
- jij klampt aan
- hij/zij/het klampt aan
- wij klampen aan
- jullie klampen aan
- zij klampen aan
Présent
- j'interpelle
- tu interpelles
- il/elle interpelle
- nous interpellons
- vous interpellez
- ils/elles interpellent
Onvoltooid verleden tijd
- ik klampte aan
- jij klampte aan
- hij/zij/het klampte aan
- wij klampten aan
- jullie klampten aan
- zij klampten aan
Indicatif imparfait
- j'interpellais
- tu interpellais
- il/elle interpellait
- nous interpellions
- vous interpelliez
- ils/elles interpellaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeklampt
- jij hebt aangeklampt
- hij/zij/het heeft aangeklampt
- wij hebben aangeklampt
- jullie hebben aangeklampt
- zij hebben aangeklampt
Indicatif passé composé
- j'ai interpellé
- tu as interpellé
- il/elle a interpellé
- nous avons interpellé
- vous avez interpellé
- ils/elles ont interpellé
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeklampt
- jij had aangeklampt
- hij/zij/het had aangeklampt
- wij hadden aangeklampt
- jullie hadden aangeklampt
- zij hadden aangeklampt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais interpellé
- tu avais interpellé
- il/elle avait interpellé
- nous avions interpellé
- vous aviez interpellé
- ils/elles avaient interpellé
Toekomende tijd I
- ik zal aanklampen
- jij zult aanklampen
- hij/zij/het zal aanklampen
- wij zullen aanklampen
- jullie zullen aanklampen
- zij zullen aanklampen
Indicatif futur
- j'interpellerai
- tu interpelleras
- il/elle interpellera
- nous interpellerons
- vous interpellerez
- ils/elles interpelleront
Toekomende tijd II
- ik zal aangeklampt hebben
- jij zult aangeklampt hebben
- hij/zij/het zal aangeklampt hebben
- wij zullen aangeklampt hebben
- jullie zullen aangeklampt hebben
- zij zullen aangeklampt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai interpellé
- tu auras interpellé
- il/elle aura interpellé
- nous aurons interpellé
- vous aurez interpellé
- ils/elles auront interpellé
Conditionalis I
- ik zou aanklampen
- jij zou aanklampen
- hij/zij/het zou aanklampen
- wij zouden aanklampen
- jullie zouden aanklampen
- zij zouden aanklampen
Conditionnel présent
- j'interpellerais
- tu interpellerais
- il/elle interpellerait
- nous interpellerions
- vous interpelleriez
- ils/elles interpelleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeklampt
- jij zou hebben aangeklampt
- hij/zij/het zou hebben aangeklampt
- wij zouden hebben aangeklampt
- jullie zouden hebben aangeklampt
- zij zouden hebben aangeklampt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais interpellé
- tu aurais interpellé
- il/elle aurait interpellé
- nous aurions interpellé
- vous auriez interpellé
- ils/elles auraient interpellé
Imperatief
- jij klamp aan
- jullie klampt aan
Impératif
- tu interpelle
- vous interpellez