Vervoeging van aanmanen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanmanen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maan aan
- jij maant aan
- hij/zij/het maant aan
- wij manen aan
- jullie manen aan
- zij manen aan
Présent
- j'exhorte
- tu exhortes
- il/elle exhorte
- nous exhortons
- vous exhortez
- ils/elles exhortent
Onvoltooid verleden tijd
- ik maande aan
- jij maande aan
- hij/zij/het maande aan
- wij maanden aan
- jullie maanden aan
- zij maanden aan
Indicatif imparfait
- j'exhortais
- tu exhortais
- il/elle exhortait
- nous exhortions
- vous exhortiez
- ils/elles exhortaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangemaand
- jij hebt aangemaand
- hij/zij/het heeft aangemaand
- wij hebben aangemaand
- jullie hebben aangemaand
- zij hebben aangemaand
Indicatif passé composé
- j'ai exhorté
- tu as exhorté
- il/elle a exhorté
- nous avons exhorté
- vous avez exhorté
- ils/elles ont exhorté
Voltooid verleden tijd
- ik had aangemaand
- jij had aangemaand
- hij/zij/het had aangemaand
- wij hadden aangemaand
- jullie hadden aangemaand
- zij hadden aangemaand
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais exhorté
- tu avais exhorté
- il/elle avait exhorté
- nous avions exhorté
- vous aviez exhorté
- ils/elles avaient exhorté
Toekomende tijd I
- ik zal aanmanen
- jij zult aanmanen
- hij/zij/het zal aanmanen
- wij zullen aanmanen
- jullie zullen aanmanen
- zij zullen aanmanen
Indicatif futur
- j'exhorterai
- tu exhorteras
- il/elle exhortera
- nous exhorterons
- vous exhorterez
- ils/elles exhorteront
Toekomende tijd II
- ik zal aangemaand hebben
- jij zult aangemaand hebben
- hij/zij/het zal aangemaand hebben
- wij zullen aangemaand hebben
- jullie zullen aangemaand hebben
- zij zullen aangemaand hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai exhorté
- tu auras exhorté
- il/elle aura exhorté
- nous aurons exhorté
- vous aurez exhorté
- ils/elles auront exhorté
Conditionalis I
- ik zou aanmanen
- jij zou aanmanen
- hij/zij/het zou aanmanen
- wij zouden aanmanen
- jullie zouden aanmanen
- zij zouden aanmanen
Conditionnel présent
- j'exhorterais
- tu exhorterais
- il/elle exhorterait
- nous exhorterions
- vous exhorteriez
- ils/elles exhorteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangemaand
- jij zou hebben aangemaand
- hij/zij/het zou hebben aangemaand
- wij zouden hebben aangemaand
- jullie zouden hebben aangemaand
- zij zouden hebben aangemaand
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais exhorté
- tu aurais exhorté
- il/elle aurait exhorté
- nous aurions exhorté
- vous auriez exhorté
- ils/elles auraient exhorté
Imperatief
- jij maan aan
- jullie maant aan
Impératif
- tu exhorte
- vous exhortez