Vervoeging van aanvallen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik val aan
  • jij valt aan
  • hij/zij/het valt aan
  • wij vallen aan
  • jullie vallen aan
  • zij vallen aan

Présent

  • j'attaque
  • tu attaques
  • il/elle attaque
  • nous attaquons
  • vous attaquez
  • ils/elles attaquent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik viel aan
  • jij viel aan
  • hij/zij/het viel aan
  • wij vielen aan
  • jullie vielen aan
  • zij vielen aan

Indicatif imparfait

  • j'attaquais
  • tu attaquais
  • il/elle attaquait
  • nous attaquions
  • vous attaquiez
  • ils/elles attaquaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangevallen
  • jij hebt aangevallen
  • hij/zij/het heeft aangevallen
  • wij hebben aangevallen
  • jullie hebben aangevallen
  • zij hebben aangevallen

Indicatif passé composé

  • j'ai attaqué
  • tu as attaqué
  • il/elle a attaqué
  • nous avons attaqué
  • vous avez attaqué
  • ils/elles ont attaqué

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangevallen
  • jij had aangevallen
  • hij/zij/het had aangevallen
  • wij hadden aangevallen
  • jullie hadden aangevallen
  • zij hadden aangevallen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais attaqué
  • tu avais attaqué
  • il/elle avait attaqué
  • nous avions attaqué
  • vous aviez attaqué
  • ils/elles avaient attaqué

Toekomende tijd I

  • ik zal aanvallen
  • jij zult aanvallen
  • hij/zij/het zal aanvallen
  • wij zullen aanvallen
  • jullie zullen aanvallen
  • zij zullen aanvallen

Indicatif futur

  • j'attaquerai
  • tu attaqueras
  • il/elle attaquera
  • nous attaquerons
  • vous attaquerez
  • ils/elles attaqueront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangevallen hebben
  • jij zult aangevallen hebben
  • hij/zij/het zal aangevallen hebben
  • wij zullen aangevallen hebben
  • jullie zullen aangevallen hebben
  • zij zullen aangevallen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai attaqué
  • tu auras attaqué
  • il/elle aura attaqué
  • nous aurons attaqué
  • vous aurez attaqué
  • ils/elles auront attaqué

Conditionalis I

  • ik zou aanvallen
  • jij zou aanvallen
  • hij/zij/het zou aanvallen
  • wij zouden aanvallen
  • jullie zouden aanvallen
  • zij zouden aanvallen

Conditionnel présent

  • j'attaquerais
  • tu attaquerais
  • il/elle attaquerait
  • nous attaquerions
  • vous attaqueriez
  • ils/elles attaqueraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangevallen
  • jij zou hebben aangevallen
  • hij/zij/het zou hebben aangevallen
  • wij zouden hebben aangevallen
  • jullie zouden hebben aangevallen
  • zij zouden hebben aangevallen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais attaqué
  • tu aurais attaqué
  • il/elle aurait attaqué
  • nous aurions attaqué
  • vous auriez attaqué
  • ils/elles auraient attaqué

Imperatief

  • jij val aan
  • jullie valt aan

Impératif

  • tu attaque
  • vous attaquez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanvallen