Vervoeging van afleren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leer af
- jij leert af
- hij/zij/het leert af
- wij leren af
- jullie leren af
- zij leren af
Présent
- j'oublie
- tu oublies
- il/elle oublie
- nous oublions
- vous oubliez
- ils/elles oublient
Onvoltooid verleden tijd
- ik leerde af
- jij leerde af
- hij/zij/het leerde af
- wij leerden af
- jullie leerden af
- zij leerden af
Indicatif imparfait
- j'oubliais
- tu oubliais
- il/elle oubliait
- nous oubliions
- vous oubliiez
- ils/elles oubliaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeleerd
- jij hebt afgeleerd
- hij/zij/het heeft afgeleerd
- wij hebben afgeleerd
- jullie hebben afgeleerd
- zij hebben afgeleerd
Indicatif passé composé
- j'ai oublié
- tu as oublié
- il/elle a oublié
- nous avons oublié
- vous avez oublié
- ils/elles ont oublié
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeleerd
- jij had afgeleerd
- hij/zij/het had afgeleerd
- wij hadden afgeleerd
- jullie hadden afgeleerd
- zij hadden afgeleerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais oublié
- tu avais oublié
- il/elle avait oublié
- nous avions oublié
- vous aviez oublié
- ils/elles avaient oublié
Toekomende tijd I
- ik zal afleren
- jij zult afleren
- hij/zij/het zal afleren
- wij zullen afleren
- jullie zullen afleren
- zij zullen afleren
Indicatif futur
- j'oublierai
- tu oublieras
- il/elle oubliera
- nous oublierons
- vous oublierez
- ils/elles oublieront
Toekomende tijd II
- ik zal afgeleerd hebben
- jij zult afgeleerd hebben
- hij/zij/het zal afgeleerd hebben
- wij zullen afgeleerd hebben
- jullie zullen afgeleerd hebben
- zij zullen afgeleerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai oublié
- tu auras oublié
- il/elle aura oublié
- nous aurons oublié
- vous aurez oublié
- ils/elles auront oublié
Conditionalis I
- ik zou afleren
- jij zou afleren
- hij/zij/het zou afleren
- wij zouden afleren
- jullie zouden afleren
- zij zouden afleren
Conditionnel présent
- j'oublierais
- tu oublierais
- il/elle oublierait
- nous oublierions
- vous oublieriez
- ils/elles oublieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeleerd
- jij zou hebben afgeleerd
- hij/zij/het zou hebben afgeleerd
- wij zouden hebben afgeleerd
- jullie zouden hebben afgeleerd
- zij zouden hebben afgeleerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais oublié
- tu aurais oublié
- il/elle aurait oublié
- nous aurions oublié
- vous auriez oublié
- ils/elles auraient oublié
Imperatief
- jij leer af
- jullie leert af
Impératif
- tu oublie
- vous oubliez