Vervoeging van aflossen
Onbepaalde wijs (infinitief): aflossen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik los af
- jij lost af
- hij/zij/het lost af
- wij lossen af
- jullie lossen af
- zij lossen af
Présent
- je remplace
- tu remplaces
- il/elle remplace
- nous remplaçons
- vous remplacez
- ils/elles remplacent
Onvoltooid verleden tijd
- ik loste af
- jij loste af
- hij/zij/het loste af
- wij losten af
- jullie losten af
- zij losten af
Indicatif imparfait
- je remplaçais
- tu remplaçais
- il/elle remplaçait
- nous remplacions
- vous remplaciez
- ils/elles remplaçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelost
- jij hebt afgelost
- hij/zij/het heeft afgelost
- wij hebben afgelost
- jullie hebben afgelost
- zij hebben afgelost
Indicatif passé composé
- j'ai remplacé
- tu as remplacé
- il/elle a remplacé
- nous avons remplacé
- vous avez remplacé
- ils/elles ont remplacé
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelost
- jij had afgelost
- hij/zij/het had afgelost
- wij hadden afgelost
- jullie hadden afgelost
- zij hadden afgelost
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais remplacé
- tu avais remplacé
- il/elle avait remplacé
- nous avions remplacé
- vous aviez remplacé
- ils/elles avaient remplacé
Toekomende tijd I
- ik zal aflossen
- jij zult aflossen
- hij/zij/het zal aflossen
- wij zullen aflossen
- jullie zullen aflossen
- zij zullen aflossen
Indicatif futur
- je remplacerai
- tu remplaceras
- il/elle remplacera
- nous remplacerons
- vous remplacerez
- ils/elles remplaceront
Toekomende tijd II
- ik zal afgelost hebben
- jij zult afgelost hebben
- hij/zij/het zal afgelost hebben
- wij zullen afgelost hebben
- jullie zullen afgelost hebben
- zij zullen afgelost hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai remplacé
- tu auras remplacé
- il/elle aura remplacé
- nous aurons remplacé
- vous aurez remplacé
- ils/elles auront remplacé
Conditionalis I
- ik zou aflossen
- jij zou aflossen
- hij/zij/het zou aflossen
- wij zouden aflossen
- jullie zouden aflossen
- zij zouden aflossen
Conditionnel présent
- je remplacerais
- tu remplacerais
- il/elle remplacerait
- nous remplacerions
- vous remplaceriez
- ils/elles remplaceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelost
- jij zou hebben afgelost
- hij/zij/het zou hebben afgelost
- wij zouden hebben afgelost
- jullie zouden hebben afgelost
- zij zouden hebben afgelost
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais remplacé
- tu aurais remplacé
- il/elle aurait remplacé
- nous aurions remplacé
- vous auriez remplacé
- ils/elles auraient remplacé
Imperatief
- jij los af
- jullie lost af
Impératif
- tu remplace
- vous remplacez