Vervoeging van afsabelen
Onbepaalde wijs (infinitief): afsabelen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sabel af
- jij sabelt af
- hij/zij/het sabelt af
- wij sabelen af
- jullie sabelen af
- zij sabelen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik sabelde af
- jij sabelde af
- hij/zij/het sabelde af
- wij sabelden af
- jullie sabelden af
- zij sabelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgesabeld
- jij hebt afgesabeld
- hij/zij/het heeft afgesabeld
- wij hebben afgesabeld
- jullie hebben afgesabeld
- zij hebben afgesabeld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgesabeld
- jij had afgesabeld
- hij/zij/het had afgesabeld
- wij hadden afgesabeld
- jullie hadden afgesabeld
- zij hadden afgesabeld
Toekomende tijd I
- ik zal afsabelen
- jij zult afsabelen
- hij/zij/het zal afsabelen
- wij zullen afsabelen
- jullie zullen afsabelen
- zij zullen afsabelen
Toekomende tijd II
- ik zal afgesabeld hebben
- jij zult afgesabeld hebben
- hij/zij/het zal afgesabeld hebben
- wij zullen afgesabeld hebben
- jullie zullen afgesabeld hebben
- zij zullen afgesabeld hebben
Conditionalis I
- ik zou afsabelen
- jij zou afsabelen
- hij/zij/het zou afsabelen
- wij zouden afsabelen
- jullie zouden afsabelen
- zij zouden afsabelen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgesabeld
- jij zou hebben afgesabeld
- hij/zij/het zou hebben afgesabeld
- wij zouden hebben afgesabeld
- jullie zouden hebben afgesabeld
- zij zouden hebben afgesabeld
Imperatief
- jij sabel af
- jullie sabelt af