Vervoeging van afsnuiten

Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik snuit af
    • jij snuit af
    • hij/zij/het snuit af
    • wij snuiten af
    • jullie snuiten af
    • zij snuiten af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik snuitte af
    • jij snuitte af
    • hij/zij/het snuitte af
    • wij snuitten af
    • jullie snuitten af
    • zij snuitten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgesnuit
    • jij hebt afgesnuit
    • hij/zij/het heeft afgesnuit
    • wij hebben afgesnuit
    • jullie hebben afgesnuit
    • zij hebben afgesnuit
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgesnuit
    • jij had afgesnuit
    • hij/zij/het had afgesnuit
    • wij hadden afgesnuit
    • jullie hadden afgesnuit
    • zij hadden afgesnuit
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afsnuiten
    • jij zult afsnuiten
    • hij/zij/het zal afsnuiten
    • wij zullen afsnuiten
    • jullie zullen afsnuiten
    • zij zullen afsnuiten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgesnuit hebben
    • jij zult afgesnuit hebben
    • hij/zij/het zal afgesnuit hebben
    • wij zullen afgesnuit hebben
    • jullie zullen afgesnuit hebben
    • zij zullen afgesnuit hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afsnuiten
    • jij zou afsnuiten
    • hij/zij/het zou afsnuiten
    • wij zouden afsnuiten
    • jullie zouden afsnuiten
    • zij zouden afsnuiten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgesnuit
    • jij zou hebben afgesnuit
    • hij/zij/het zou hebben afgesnuit
    • wij zouden hebben afgesnuit
    • jullie zouden hebben afgesnuit
    • zij zouden hebben afgesnuit
  • Imperatief

    • jij snuit af
    • jullie snuit af