Vervoeging van aftellen
Onbepaalde wijs (infinitief): aftellen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tel af
- jij telt af
- hij/zij/het telt af
- wij tellen af
- jullie tellen af
- zij tellen af
Présent
- je retranche
- tu retranches
- il/elle retranche
- nous retranchons
- vous retranchez
- ils/elles retranchent
Onvoltooid verleden tijd
- ik telde af
- jij telde af
- hij/zij/het telde af
- wij telden af
- jullie telden af
- zij telden af
Indicatif imparfait
- je retranchais
- tu retranchais
- il/elle retranchait
- nous retranchions
- vous retranchiez
- ils/elles retranchaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeteld
- jij hebt afgeteld
- hij/zij/het heeft afgeteld
- wij hebben afgeteld
- jullie hebben afgeteld
- zij hebben afgeteld
Indicatif passé composé
- j'ai retranché
- tu as retranché
- il/elle a retranché
- nous avons retranché
- vous avez retranché
- ils/elles ont retranché
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeteld
- jij had afgeteld
- hij/zij/het had afgeteld
- wij hadden afgeteld
- jullie hadden afgeteld
- zij hadden afgeteld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais retranché
- tu avais retranché
- il/elle avait retranché
- nous avions retranché
- vous aviez retranché
- ils/elles avaient retranché
Toekomende tijd I
- ik zal aftellen
- jij zult aftellen
- hij/zij/het zal aftellen
- wij zullen aftellen
- jullie zullen aftellen
- zij zullen aftellen
Indicatif futur
- je retrancherai
- tu retrancheras
- il/elle retranchera
- nous retrancherons
- vous retrancherez
- ils/elles retrancheront
Toekomende tijd II
- ik zal afgeteld hebben
- jij zult afgeteld hebben
- hij/zij/het zal afgeteld hebben
- wij zullen afgeteld hebben
- jullie zullen afgeteld hebben
- zij zullen afgeteld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai retranché
- tu auras retranché
- il/elle aura retranché
- nous aurons retranché
- vous aurez retranché
- ils/elles auront retranché
Conditionalis I
- ik zou aftellen
- jij zou aftellen
- hij/zij/het zou aftellen
- wij zouden aftellen
- jullie zouden aftellen
- zij zouden aftellen
Conditionnel présent
- je retrancherais
- tu retrancherais
- il/elle retrancherait
- nous retrancherions
- vous retrancheriez
- ils/elles retrancheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeteld
- jij zou hebben afgeteld
- hij/zij/het zou hebben afgeteld
- wij zouden hebben afgeteld
- jullie zouden hebben afgeteld
- zij zouden hebben afgeteld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais retranché
- tu aurais retranché
- il/elle aurait retranché
- nous aurions retranché
- vous auriez retranché
- ils/elles auraient retranché
Imperatief
- jij tel af
- jullie telt af
Impératif
- tu retranche
- vous retranchez