Vervoeging van alluderen
Onbepaalde wijs (infinitief): alluderen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik alludeer
- jij alludeert
- hij/zij/het alludeert
- wij alluderen
- jullie alluderen
- zij alluderen
Présent
- j'insinue
- tu insinues
- il/elle insinue
- nous insinuons
- vous insinuez
- ils/elles insinuent
Onvoltooid verleden tijd
- ik alludeerde
- jij alludeerde
- hij/zij/het alludeerde
- wij alludeerden
- jullie alludeerden
- zij alludeerden
Indicatif imparfait
- j'insinuais
- tu insinuais
- il/elle insinuait
- nous insinuions
- vous insinuiez
- ils/elles insinuaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gealludeerd
- jij hebt gealludeerd
- hij/zij/het heeft gealludeerd
- wij hebben gealludeerd
- jullie hebben gealludeerd
- zij hebben gealludeerd
Indicatif passé composé
- j'ai insinué
- tu as insinué
- il/elle a insinué
- nous avons insinué
- vous avez insinué
- ils/elles ont insinué
Voltooid verleden tijd
- ik had gealludeerd
- jij had gealludeerd
- hij/zij/het had gealludeerd
- wij hadden gealludeerd
- jullie hadden gealludeerd
- zij hadden gealludeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais insinué
- tu avais insinué
- il/elle avait insinué
- nous avions insinué
- vous aviez insinué
- ils/elles avaient insinué
Toekomende tijd I
- ik zal alluderen
- jij zult alluderen
- hij/zij/het zal alluderen
- wij zullen alluderen
- jullie zullen alluderen
- zij zullen alluderen
Indicatif futur
- j'insinuerai
- tu insinueras
- il/elle insinuera
- nous insinuerons
- vous insinuerez
- ils/elles insinueront
Toekomende tijd II
- ik zal gealludeerd hebben
- jij zult gealludeerd hebben
- hij/zij/het zal gealludeerd hebben
- wij zullen gealludeerd hebben
- jullie zullen gealludeerd hebben
- zij zullen gealludeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai insinué
- tu auras insinué
- il/elle aura insinué
- nous aurons insinué
- vous aurez insinué
- ils/elles auront insinué
Conditionalis I
- ik zou alluderen
- jij zou alluderen
- hij/zij/het zou alluderen
- wij zouden alluderen
- jullie zouden alluderen
- zij zouden alluderen
Conditionnel présent
- j'insinuerais
- tu insinuerais
- il/elle insinuerait
- nous insinuerions
- vous insinueriez
- ils/elles insinueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gealludeerd
- jij zou hebben gealludeerd
- hij/zij/het zou hebben gealludeerd
- wij zouden hebben gealludeerd
- jullie zouden hebben gealludeerd
- zij zouden hebben gealludeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais insinué
- tu aurais insinué
- il/elle aurait insinué
- nous aurions insinué
- vous auriez insinué
- ils/elles auraient insinué
Imperatief
- jij alludeer
- jullie alludeert
Impératif
- tu insinue
- vous insinuez