Vervoeging van ankeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik anker
- jij ankert
- hij/zij/het ankert
- wij ankeren
- jullie ankeren
- zij ankeren
Présent
- je relâche
- tu relâches
- il/elle relâche
- nous relâchons
- vous relâchez
- ils/elles relâchent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ankerde
- jij ankerde
- hij/zij/het ankerde
- wij ankerden
- jullie ankerden
- zij ankerden
Indicatif imparfait
- je relâchais
- tu relâchais
- il/elle relâchait
- nous relâchions
- vous relâchiez
- ils/elles relâchaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geankerd
- jij hebt geankerd
- hij/zij/het heeft geankerd
- wij hebben geankerd
- jullie hebben geankerd
- zij hebben geankerd
Indicatif passé composé
- j'ai relâché
- tu as relâché
- il/elle a relâché
- nous avons relâché
- vous avez relâché
- ils/elles ont relâché
Voltooid verleden tijd
- ik had geankerd
- jij had geankerd
- hij/zij/het had geankerd
- wij hadden geankerd
- jullie hadden geankerd
- zij hadden geankerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais relâché
- tu avais relâché
- il/elle avait relâché
- nous avions relâché
- vous aviez relâché
- ils/elles avaient relâché
Toekomende tijd I
- ik zal ankeren
- jij zult ankeren
- hij/zij/het zal ankeren
- wij zullen ankeren
- jullie zullen ankeren
- zij zullen ankeren
Indicatif futur
- je relâcherai
- tu relâcheras
- il/elle relâchera
- nous relâcherons
- vous relâcherez
- ils/elles relâcheront
Toekomende tijd II
- ik zal geankerd hebben
- jij zult geankerd hebben
- hij/zij/het zal geankerd hebben
- wij zullen geankerd hebben
- jullie zullen geankerd hebben
- zij zullen geankerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai relâché
- tu auras relâché
- il/elle aura relâché
- nous aurons relâché
- vous aurez relâché
- ils/elles auront relâché
Conditionalis I
- ik zou ankeren
- jij zou ankeren
- hij/zij/het zou ankeren
- wij zouden ankeren
- jullie zouden ankeren
- zij zouden ankeren
Conditionnel présent
- je relâcherais
- tu relâcherais
- il/elle relâcherait
- nous relâcherions
- vous relâcheriez
- ils/elles relâcheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geankerd
- jij zou hebben geankerd
- hij/zij/het zou hebben geankerd
- wij zouden hebben geankerd
- jullie zouden hebben geankerd
- zij zouden hebben geankerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais relâché
- tu aurais relâché
- il/elle aurait relâché
- nous aurions relâché
- vous auriez relâché
- ils/elles auraient relâché
Imperatief
- jij anker
- jullie ankert
Impératif
- tu relâche
- vous relâchez