Vervoeging van atrofiëren
Onbepaalde wijs (infinitief): atrofiëren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik atrofieer
- jij atrofieert
- hij/zij/het atrofieert
- wij atrofiëren
- jullie atrofiëren
- zij atrofiëren
Présent
- j'atrophie
- tu atrophies
- il/elle atrophie
- nous atrophions
- vous atrophiez
- ils/elles atrophient
Onvoltooid verleden tijd
- ik atrofieerde
- jij atrofieerde
- hij/zij/het atrofieerde
- wij atrofieerden
- jullie atrofieerden
- zij atrofieerden
Indicatif imparfait
- j'atrophiais
- tu atrophiais
- il/elle atrophiait
- nous atrophiions
- vous atrophiiez
- ils/elles atrophiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geatrofieerd
- jij hebt geatrofieerd
- hij/zij/het heeft geatrofieerd
- wij hebben geatrofieerd
- jullie hebben geatrofieerd
- zij hebben geatrofieerd
Indicatif passé composé
- j'ai atrophié
- tu as atrophié
- il/elle a atrophié
- nous avons atrophié
- vous avez atrophié
- ils/elles ont atrophié
Voltooid verleden tijd
- ik had geatrofieerd
- jij had geatrofieerd
- hij/zij/het had geatrofieerd
- wij hadden geatrofieerd
- jullie hadden geatrofieerd
- zij hadden geatrofieerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais atrophié
- tu avais atrophié
- il/elle avait atrophié
- nous avions atrophié
- vous aviez atrophié
- ils/elles avaient atrophié
Toekomende tijd I
- ik zal atrofiëren
- jij zult atrofiëren
- hij/zij/het zal atrofiëren
- wij zullen atrofiëren
- jullie zullen atrofiëren
- zij zullen atrofiëren
Indicatif futur
- j'atrophierai
- tu atrophieras
- il/elle atrophiera
- nous atrophierons
- vous atrophierez
- ils/elles atrophieront
Toekomende tijd II
- ik zal geatrofieerd hebben
- jij zult geatrofieerd hebben
- hij/zij/het zal geatrofieerd hebben
- wij zullen geatrofieerd hebben
- jullie zullen geatrofieerd hebben
- zij zullen geatrofieerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai atrophié
- tu auras atrophié
- il/elle aura atrophié
- nous aurons atrophié
- vous aurez atrophié
- ils/elles auront atrophié
Conditionalis I
- ik zou atrofiëren
- jij zou atrofiëren
- hij/zij/het zou atrofiëren
- wij zouden atrofiëren
- jullie zouden atrofiëren
- zij zouden atrofiëren
Conditionnel présent
- j'atrophierais
- tu atrophierais
- il/elle atrophierait
- nous atrophierions
- vous atrophieriez
- ils/elles atrophieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geatrofieerd
- jij zou hebben geatrofieerd
- hij/zij/het zou hebben geatrofieerd
- wij zouden hebben geatrofieerd
- jullie zouden hebben geatrofieerd
- zij zouden hebben geatrofieerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais atrophié
- tu aurais atrophié
- il/elle aurait atrophié
- nous aurions atrophié
- vous auriez atrophié
- ils/elles auraient atrophié
Imperatief
- jij atrofieer
- jullie atrofieert
Impératif
- tu atrophie
- vous atrophiez