Vervoeging van attenderen
Onbepaalde wijs (infinitief): attenderen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik attendeer
- jij attendeert
- hij/zij/het attendeert
- wij attenderen
- jullie attenderen
- zij attenderen
Présent
- je signale
- tu signales
- il/elle signale
- nous signalons
- vous signalez
- ils/elles signalent
Onvoltooid verleden tijd
- ik attendeerde
- jij attendeerde
- hij/zij/het attendeerde
- wij attendeerden
- jullie attendeerden
- zij attendeerden
Indicatif imparfait
- je signalais
- tu signalais
- il/elle signalait
- nous signalions
- vous signaliez
- ils/elles signalaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geattendeerd
- jij hebt geattendeerd
- hij/zij/het heeft geattendeerd
- wij hebben geattendeerd
- jullie hebben geattendeerd
- zij hebben geattendeerd
Indicatif passé composé
- j'ai signalé
- tu as signalé
- il/elle a signalé
- nous avons signalé
- vous avez signalé
- ils/elles ont signalé
Voltooid verleden tijd
- ik had geattendeerd
- jij had geattendeerd
- hij/zij/het had geattendeerd
- wij hadden geattendeerd
- jullie hadden geattendeerd
- zij hadden geattendeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais signalé
- tu avais signalé
- il/elle avait signalé
- nous avions signalé
- vous aviez signalé
- ils/elles avaient signalé
Toekomende tijd I
- ik zal attenderen
- jij zult attenderen
- hij/zij/het zal attenderen
- wij zullen attenderen
- jullie zullen attenderen
- zij zullen attenderen
Indicatif futur
- je signalerai
- tu signaleras
- il/elle signalera
- nous signalerons
- vous signalerez
- ils/elles signaleront
Toekomende tijd II
- ik zal geattendeerd hebben
- jij zult geattendeerd hebben
- hij/zij/het zal geattendeerd hebben
- wij zullen geattendeerd hebben
- jullie zullen geattendeerd hebben
- zij zullen geattendeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai signalé
- tu auras signalé
- il/elle aura signalé
- nous aurons signalé
- vous aurez signalé
- ils/elles auront signalé
Conditionalis I
- ik zou attenderen
- jij zou attenderen
- hij/zij/het zou attenderen
- wij zouden attenderen
- jullie zouden attenderen
- zij zouden attenderen
Conditionnel présent
- je signalerais
- tu signalerais
- il/elle signalerait
- nous signalerions
- vous signaleriez
- ils/elles signaleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geattendeerd
- jij zou hebben geattendeerd
- hij/zij/het zou hebben geattendeerd
- wij zouden hebben geattendeerd
- jullie zouden hebben geattendeerd
- zij zouden hebben geattendeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais signalé
- tu aurais signalé
- il/elle aurait signalé
- nous aurions signalé
- vous auriez signalé
- ils/elles auraient signalé
Imperatief
- jij attendeer
- jullie attendeert
Impératif
- tu signale
- vous signalez