Vervoeging van automatiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): automatiseren

Vertaling: automatiser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik automatiseer
  • jij automatiseert
  • hij/zij/het automatiseert
  • wij automatiseren
  • jullie automatiseren
  • zij automatiseren

Présent

  • j'automatise
  • tu automatises
  • il/elle automatise
  • nous automatisons
  • vous automatisez
  • ils/elles automatisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik automatiseerde
  • jij automatiseerde
  • hij/zij/het automatiseerde
  • wij automatiseerden
  • jullie automatiseerden
  • zij automatiseerden

Indicatif imparfait

  • j'automatisais
  • tu automatisais
  • il/elle automatisait
  • nous automatisions
  • vous automatisiez
  • ils/elles automatisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geautomatiseerd
  • jij hebt geautomatiseerd
  • hij/zij/het heeft geautomatiseerd
  • wij hebben geautomatiseerd
  • jullie hebben geautomatiseerd
  • zij hebben geautomatiseerd

Indicatif passé composé

  • j'ai automatisé
  • tu as automatisé
  • il/elle a automatisé
  • nous avons automatisé
  • vous avez automatisé
  • ils/elles ont automatisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geautomatiseerd
  • jij had geautomatiseerd
  • hij/zij/het had geautomatiseerd
  • wij hadden geautomatiseerd
  • jullie hadden geautomatiseerd
  • zij hadden geautomatiseerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais automatisé
  • tu avais automatisé
  • il/elle avait automatisé
  • nous avions automatisé
  • vous aviez automatisé
  • ils/elles avaient automatisé

Toekomende tijd I

  • ik zal automatiseren
  • jij zult automatiseren
  • hij/zij/het zal automatiseren
  • wij zullen automatiseren
  • jullie zullen automatiseren
  • zij zullen automatiseren

Indicatif futur

  • j'automatiserai
  • tu automatiseras
  • il/elle automatisera
  • nous automatiserons
  • vous automatiserez
  • ils/elles automatiseront

Toekomende tijd II

  • ik zal geautomatiseerd hebben
  • jij zult geautomatiseerd hebben
  • hij/zij/het zal geautomatiseerd hebben
  • wij zullen geautomatiseerd hebben
  • jullie zullen geautomatiseerd hebben
  • zij zullen geautomatiseerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai automatisé
  • tu auras automatisé
  • il/elle aura automatisé
  • nous aurons automatisé
  • vous aurez automatisé
  • ils/elles auront automatisé

Conditionalis I

  • ik zou automatiseren
  • jij zou automatiseren
  • hij/zij/het zou automatiseren
  • wij zouden automatiseren
  • jullie zouden automatiseren
  • zij zouden automatiseren

Conditionnel présent

  • j'automatiserais
  • tu automatiserais
  • il/elle automatiserait
  • nous automatiserions
  • vous automatiseriez
  • ils/elles automatiseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geautomatiseerd
  • jij zou hebben geautomatiseerd
  • hij/zij/het zou hebben geautomatiseerd
  • wij zouden hebben geautomatiseerd
  • jullie zouden hebben geautomatiseerd
  • zij zouden hebben geautomatiseerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais automatisé
  • tu aurais automatisé
  • il/elle aurait automatisé
  • nous aurions automatisé
  • vous auriez automatisé
  • ils/elles auraient automatisé

Imperatief

  • jij automatiseer
  • jullie automatiseert

Impératif

  • tu automatise
  • vous automatisez