Vervoeging van bedienen

Vertaling: servir

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bedien
  • jij bedient
  • hij/zij/het bedient
  • wij bedienen
  • jullie bedienen
  • zij bedienen

Présent

  • je sers
  • tu sers
  • il/elle sert
  • nous servons
  • vous servez
  • ils/elles servent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bediende
  • jij bediende
  • hij/zij/het bediende
  • wij bedienden
  • jullie bedienden
  • zij bedienden

Indicatif imparfait

  • je servais
  • tu servais
  • il/elle servait
  • nous servions
  • vous serviez
  • ils/elles servaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bediend
  • jij hebt bediend
  • hij/zij/het heeft bediend
  • wij hebben bediend
  • jullie hebben bediend
  • zij hebben bediend

Indicatif passé composé

  • j'ai servi
  • tu as servi
  • il/elle a servi
  • nous avons servi
  • vous avez servi
  • ils/elles ont servi

Voltooid verleden tijd

  • ik had bediend
  • jij had bediend
  • hij/zij/het had bediend
  • wij hadden bediend
  • jullie hadden bediend
  • zij hadden bediend

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais servi
  • tu avais servi
  • il/elle avait servi
  • nous avions servi
  • vous aviez servi
  • ils/elles avaient servi

Toekomende tijd I

  • ik zal bedienen
  • jij zult bedienen
  • hij/zij/het zal bedienen
  • wij zullen bedienen
  • jullie zullen bedienen
  • zij zullen bedienen

Indicatif futur

  • je servirai
  • tu serviras
  • il/elle servira
  • nous servirons
  • vous servirez
  • ils/elles serviront

Toekomende tijd II

  • ik zal bediend hebben
  • jij zult bediend hebben
  • hij/zij/het zal bediend hebben
  • wij zullen bediend hebben
  • jullie zullen bediend hebben
  • zij zullen bediend hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai servi
  • tu auras servi
  • il/elle aura servi
  • nous aurons servi
  • vous aurez servi
  • ils/elles auront servi

Conditionalis I

  • ik zou bedienen
  • jij zou bedienen
  • hij/zij/het zou bedienen
  • wij zouden bedienen
  • jullie zouden bedienen
  • zij zouden bedienen

Conditionnel présent

  • je servirais
  • tu servirais
  • il/elle servirait
  • nous servirions
  • vous serviriez
  • ils/elles serviraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bediend
  • jij zou hebben bediend
  • hij/zij/het zou hebben bediend
  • wij zouden hebben bediend
  • jullie zouden hebben bediend
  • zij zouden hebben bediend

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais servi
  • tu aurais servi
  • il/elle aurait servi
  • nous aurions servi
  • vous auriez servi
  • ils/elles auraient servi

Imperatief

  • jij bedien
  • jullie bedient

Impératif

  • tu sers
  • vous servez

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van bedienen