Vervoeging van beginnen
Onbepaalde wijs (infinitief): beginnen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begin
- jij begint
- hij/zij/het begint
- wij beginnen
- jullie beginnen
- zij beginnen
Présent
- je commence
- tu commences
- il/elle commence
- nous commençons
- vous commencez
- ils/elles commencent
Onvoltooid verleden tijd
- ik begon
- jij begon
- hij/zij/het begon
- wij begonnen
- jullie begonnen
- zij begonnen
Indicatif imparfait
- je commençais
- tu commençais
- il/elle commençait
- nous commencions
- vous commenciez
- ils/elles commençaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begonnen
- jij hebt begonnen
- hij/zij/het heeft begonnen
- wij hebben begonnen
- jullie hebben begonnen
- zij hebben begonnen
Indicatif passé composé
- j'ai commencé
- tu as commencé
- il/elle a commencé
- nous avons commencé
- vous avez commencé
- ils/elles ont commencé
Voltooid verleden tijd
- ik had begonnen
- jij had begonnen
- hij/zij/het had begonnen
- wij hadden begonnen
- jullie hadden begonnen
- zij hadden begonnen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais commencé
- tu avais commencé
- il/elle avait commencé
- nous avions commencé
- vous aviez commencé
- ils/elles avaient commencé
Toekomende tijd I
- ik zal beginnen
- jij zult beginnen
- hij/zij/het zal beginnen
- wij zullen beginnen
- jullie zullen beginnen
- zij zullen beginnen
Indicatif futur
- je commencerai
- tu commenceras
- il/elle commencera
- nous commencerons
- vous commencerez
- ils/elles commenceront
Toekomende tijd II
- ik zal begonnen hebben
- jij zult begonnen hebben
- hij/zij/het zal begonnen hebben
- wij zullen begonnen hebben
- jullie zullen begonnen hebben
- zij zullen begonnen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai commencé
- tu auras commencé
- il/elle aura commencé
- nous aurons commencé
- vous aurez commencé
- ils/elles auront commencé
Conditionalis I
- ik zou beginnen
- jij zou beginnen
- hij/zij/het zou beginnen
- wij zouden beginnen
- jullie zouden beginnen
- zij zouden beginnen
Conditionnel présent
- je commencerais
- tu commencerais
- il/elle commencerait
- nous commencerions
- vous commenceriez
- ils/elles commenceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben begonnen
- jij zou hebben begonnen
- hij/zij/het zou hebben begonnen
- wij zouden hebben begonnen
- jullie zouden hebben begonnen
- zij zouden hebben begonnen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais commencé
- tu aurais commencé
- il/elle aurait commencé
- nous aurions commencé
- vous auriez commencé
- ils/elles auraient commencé
Imperatief
- jij begin
- jullie begint
Impératif
- tu commence
- vous commencez