Vervoeging van beklimmen
Onbepaalde wijs (infinitief): beklimmen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beklim
- jij beklimt
- hij/zij/het beklimt
- wij beklimmen
- jullie beklimmen
- zij beklimmen
Présent
- je monte
- tu montes
- il/elle monte
- nous montons
- vous montez
- ils/elles montent
Onvoltooid verleden tijd
- ik beklom
- jij beklom
- hij/zij/het beklom
- wij beklommen
- jullie beklommen
- zij beklommen
Indicatif imparfait
- je montais
- tu montais
- il/elle montait
- nous montions
- vous montiez
- ils/elles montaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beklommen
- jij hebt beklommen
- hij/zij/het heeft beklommen
- wij hebben beklommen
- jullie hebben beklommen
- zij hebben beklommen
Indicatif passé composé
- je suis monté(e)
- tu es monté(e)
- il/elle est monté(e)
- nous sommes monté(e)s
- vous êtes monté(e)(s)
- ils/elles sont monté(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik had beklommen
- jij had beklommen
- hij/zij/het had beklommen
- wij hadden beklommen
- jullie hadden beklommen
- zij hadden beklommen
Indicatif plus-que-parfait
- je étais monté(e)
- tu étais monté(e)
- il/elle était monté(e)
- nous étions monté(e)s
- vous étiez monté(e)(s)
- ils/elles étaient monté(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal beklimmen
- jij zult beklimmen
- hij/zij/het zal beklimmen
- wij zullen beklimmen
- jullie zullen beklimmen
- zij zullen beklimmen
Indicatif futur
- je monterai
- tu monteras
- il/elle montera
- nous monterons
- vous monterez
- ils/elles monteront
Toekomende tijd II
- ik zal beklommen hebben
- jij zult beklommen hebben
- hij/zij/het zal beklommen hebben
- wij zullen beklommen hebben
- jullie zullen beklommen hebben
- zij zullen beklommen hebben
Indicatif futur antérieur
- je serai monté(e)
- tu seras monté(e)
- il/elle sera monté(e)
- nous serons monté(e)s
- vous serez monté(e)(s)
- ils/elles seront monté(e)s
Conditionalis I
- ik zou beklimmen
- jij zou beklimmen
- hij/zij/het zou beklimmen
- wij zouden beklimmen
- jullie zouden beklimmen
- zij zouden beklimmen
Conditionnel présent
- je monterais
- tu monterais
- il/elle monterait
- nous monterions
- vous monteriez
- ils/elles monteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben beklommen
- jij zou hebben beklommen
- hij/zij/het zou hebben beklommen
- wij zouden hebben beklommen
- jullie zouden hebben beklommen
- zij zouden hebben beklommen
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais monté(e)
- tu serais monté(e)
- il/elle serait monté(e)
- nous serions monté(e)s
- vous seriez monté(e)(s)
- ils/elles seraient monté(e)s
Imperatief
- jij beklim
- jullie beklimt
Impératif
- tu monte
- vous montez