Vervoeging van beleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): beleggen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beleg
- jij belegt
- hij/zij/het belegt
- wij beleggen
- jullie beleggen
- zij beleggen
Présent
- j'investis
- tu investis
- il/elle investit
- nous investissons
- vous investissez
- ils/elles investissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik belegde
- jij belegde
- hij/zij/het belegde
- wij belegden
- jullie belegden
- zij belegden
Indicatif imparfait
- j'investissais
- tu investissais
- il/elle investissait
- nous investissions
- vous investissiez
- ils/elles investissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belegd
- jij hebt belegd
- hij/zij/het heeft belegd
- wij hebben belegd
- jullie hebben belegd
- zij hebben belegd
Indicatif passé composé
- j'ai investi
- tu as investi
- il/elle a investi
- nous avons investi
- vous avez investi
- ils/elles ont investi
Voltooid verleden tijd
- ik had belegd
- jij had belegd
- hij/zij/het had belegd
- wij hadden belegd
- jullie hadden belegd
- zij hadden belegd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais investi
- tu avais investi
- il/elle avait investi
- nous avions investi
- vous aviez investi
- ils/elles avaient investi
Toekomende tijd I
- ik zal beleggen
- jij zult beleggen
- hij/zij/het zal beleggen
- wij zullen beleggen
- jullie zullen beleggen
- zij zullen beleggen
Indicatif futur
- j'investirai
- tu investiras
- il/elle investira
- nous investirons
- vous investirez
- ils/elles investiront
Toekomende tijd II
- ik zal belegd hebben
- jij zult belegd hebben
- hij/zij/het zal belegd hebben
- wij zullen belegd hebben
- jullie zullen belegd hebben
- zij zullen belegd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai investi
- tu auras investi
- il/elle aura investi
- nous aurons investi
- vous aurez investi
- ils/elles auront investi
Conditionalis I
- ik zou beleggen
- jij zou beleggen
- hij/zij/het zou beleggen
- wij zouden beleggen
- jullie zouden beleggen
- zij zouden beleggen
Conditionnel présent
- j'investirais
- tu investirais
- il/elle investirait
- nous investirions
- vous investiriez
- ils/elles investiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben belegd
- jij zou hebben belegd
- hij/zij/het zou hebben belegd
- wij zouden hebben belegd
- jullie zouden hebben belegd
- zij zouden hebben belegd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais investi
- tu aurais investi
- il/elle aurait investi
- nous aurions investi
- vous auriez investi
- ils/elles auraient investi
Imperatief
- jij beleg
- jullie belegt
Impératif
- tu investis
- vous investissez