Vervoeging van betrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): betrekken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik betrek
- jij betrekt
- hij/zij/het betrekt
- wij betrekken
- jullie betrekken
- zij betrekken
Présent
- j'empêtre
- tu empêtres
- il/elle empêtre
- nous empêtrons
- vous empêtrez
- ils/elles empêtrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik betrok
- jij betrok
- hij/zij/het betrok
- wij betrokken
- jullie betrokken
- zij betrokken
Indicatif imparfait
- j'empêtrais
- tu empêtrais
- il/elle empêtrait
- nous empêtrions
- vous empêtriez
- ils/elles empêtraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb betrokken
- jij hebt betrokken
- hij/zij/het heeft betrokken
- wij hebben betrokken
- jullie hebben betrokken
- zij hebben betrokken
Indicatif passé composé
- j'ai empêtré
- tu as empêtré
- il/elle a empêtré
- nous avons empêtré
- vous avez empêtré
- ils/elles ont empêtré
Voltooid verleden tijd
- ik had betrokken
- jij had betrokken
- hij/zij/het had betrokken
- wij hadden betrokken
- jullie hadden betrokken
- zij hadden betrokken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais empêtré
- tu avais empêtré
- il/elle avait empêtré
- nous avions empêtré
- vous aviez empêtré
- ils/elles avaient empêtré
Toekomende tijd I
- ik zal betrekken
- jij zult betrekken
- hij/zij/het zal betrekken
- wij zullen betrekken
- jullie zullen betrekken
- zij zullen betrekken
Indicatif futur
- j'empêtrerai
- tu empêtreras
- il/elle empêtrera
- nous empêtrerons
- vous empêtrerez
- ils/elles empêtreront
Toekomende tijd II
- ik zal betrokken hebben
- jij zult betrokken hebben
- hij/zij/het zal betrokken hebben
- wij zullen betrokken hebben
- jullie zullen betrokken hebben
- zij zullen betrokken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai empêtré
- tu auras empêtré
- il/elle aura empêtré
- nous aurons empêtré
- vous aurez empêtré
- ils/elles auront empêtré
Conditionalis I
- ik zou betrekken
- jij zou betrekken
- hij/zij/het zou betrekken
- wij zouden betrekken
- jullie zouden betrekken
- zij zouden betrekken
Conditionnel présent
- j'empêtrerais
- tu empêtrerais
- il/elle empêtrerait
- nous empêtrerions
- vous empêtreriez
- ils/elles empêtreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben betrokken
- jij zou hebben betrokken
- hij/zij/het zou hebben betrokken
- wij zouden hebben betrokken
- jullie zouden hebben betrokken
- zij zouden hebben betrokken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais empêtré
- tu aurais empêtré
- il/elle aurait empêtré
- nous aurions empêtré
- vous auriez empêtré
- ils/elles auraient empêtré
Imperatief
- jij betrek
- jullie betrekt
Impératif
- tu empêtre
- vous empêtrez