Vervoeging van betwisten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betwist
  • jij betwist
  • hij/zij/het betwist
  • wij betwisten
  • jullie betwisten
  • zij betwisten

Présent

  • je conteste
  • tu contestes
  • il/elle conteste
  • nous contestons
  • vous contestez
  • ils/elles contestent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik betwistte
  • jij betwistte
  • hij/zij/het betwistte
  • wij betwistten
  • jullie betwistten
  • zij betwistten

Indicatif imparfait

  • je contestais
  • tu contestais
  • il/elle contestait
  • nous contestions
  • vous contestiez
  • ils/elles contestaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb betwist
  • jij hebt betwist
  • hij/zij/het heeft betwist
  • wij hebben betwist
  • jullie hebben betwist
  • zij hebben betwist

Indicatif passé composé

  • j'ai contesté
  • tu as contesté
  • il/elle a contesté
  • nous avons contesté
  • vous avez contesté
  • ils/elles ont contesté

Voltooid verleden tijd

  • ik had betwist
  • jij had betwist
  • hij/zij/het had betwist
  • wij hadden betwist
  • jullie hadden betwist
  • zij hadden betwist

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais contesté
  • tu avais contesté
  • il/elle avait contesté
  • nous avions contesté
  • vous aviez contesté
  • ils/elles avaient contesté

Toekomende tijd I

  • ik zal betwisten
  • jij zult betwisten
  • hij/zij/het zal betwisten
  • wij zullen betwisten
  • jullie zullen betwisten
  • zij zullen betwisten

Indicatif futur

  • je contesterai
  • tu contesteras
  • il/elle contestera
  • nous contesterons
  • vous contesterez
  • ils/elles contesteront

Toekomende tijd II

  • ik zal betwist hebben
  • jij zult betwist hebben
  • hij/zij/het zal betwist hebben
  • wij zullen betwist hebben
  • jullie zullen betwist hebben
  • zij zullen betwist hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai contesté
  • tu auras contesté
  • il/elle aura contesté
  • nous aurons contesté
  • vous aurez contesté
  • ils/elles auront contesté

Conditionalis I

  • ik zou betwisten
  • jij zou betwisten
  • hij/zij/het zou betwisten
  • wij zouden betwisten
  • jullie zouden betwisten
  • zij zouden betwisten

Conditionnel présent

  • je contesterais
  • tu contesterais
  • il/elle contesterait
  • nous contesterions
  • vous contesteriez
  • ils/elles contesteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben betwist
  • jij zou hebben betwist
  • hij/zij/het zou hebben betwist
  • wij zouden hebben betwist
  • jullie zouden hebben betwist
  • zij zouden hebben betwist

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais contesté
  • tu aurais contesté
  • il/elle aurait contesté
  • nous aurions contesté
  • vous auriez contesté
  • ils/elles auraient contesté

Imperatief

  • jij betwist
  • jullie betwist

Impératif

  • tu conteste
  • vous contestez