Vervoeging van bevlekken
Onbepaalde wijs (infinitief): bevlekken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevlek
- jij bevlekt
- hij/zij/het bevlekt
- wij bevlekken
- jullie bevlekken
- zij bevlekken
Présent
- je salis
- tu salis
- il/elle salit
- nous salissons
- vous salissez
- ils/elles salissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bevlekte
- jij bevlekte
- hij/zij/het bevlekte
- wij bevlekten
- jullie bevlekten
- zij bevlekten
Indicatif imparfait
- je salissais
- tu salissais
- il/elle salissait
- nous salissions
- vous salissiez
- ils/elles salissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevlekt
- jij hebt bevlekt
- hij/zij/het heeft bevlekt
- wij hebben bevlekt
- jullie hebben bevlekt
- zij hebben bevlekt
Indicatif passé composé
- j'ai sali
- tu as sali
- il/elle a sali
- nous avons sali
- vous avez sali
- ils/elles ont sali
Voltooid verleden tijd
- ik had bevlekt
- jij had bevlekt
- hij/zij/het had bevlekt
- wij hadden bevlekt
- jullie hadden bevlekt
- zij hadden bevlekt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais sali
- tu avais sali
- il/elle avait sali
- nous avions sali
- vous aviez sali
- ils/elles avaient sali
Toekomende tijd I
- ik zal bevlekken
- jij zult bevlekken
- hij/zij/het zal bevlekken
- wij zullen bevlekken
- jullie zullen bevlekken
- zij zullen bevlekken
Indicatif futur
- je salirai
- tu saliras
- il/elle salira
- nous salirons
- vous salirez
- ils/elles saliront
Toekomende tijd II
- ik zal bevlekt hebben
- jij zult bevlekt hebben
- hij/zij/het zal bevlekt hebben
- wij zullen bevlekt hebben
- jullie zullen bevlekt hebben
- zij zullen bevlekt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai sali
- tu auras sali
- il/elle aura sali
- nous aurons sali
- vous aurez sali
- ils/elles auront sali
Conditionalis I
- ik zou bevlekken
- jij zou bevlekken
- hij/zij/het zou bevlekken
- wij zouden bevlekken
- jullie zouden bevlekken
- zij zouden bevlekken
Conditionnel présent
- je salirais
- tu salirais
- il/elle salirait
- nous salirions
- vous saliriez
- ils/elles saliraient
Conditionalis II
- ik zou hebben bevlekt
- jij zou hebben bevlekt
- hij/zij/het zou hebben bevlekt
- wij zouden hebben bevlekt
- jullie zouden hebben bevlekt
- zij zouden hebben bevlekt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais sali
- tu aurais sali
- il/elle aurait sali
- nous aurions sali
- vous auriez sali
- ils/elles auraient sali
Imperatief
- jij bevlek
- jullie bevlekt
Impératif
- tu salis
- vous salissez