Vervoeging van bevredigen

Onbepaalde wijs (infinitief): bevredigen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevredig
  • jij bevredigt
  • hij/zij/het bevredigt
  • wij bevredigen
  • jullie bevredigen
  • zij bevredigen

Présent

  • je contente
  • tu contentes
  • il/elle contente
  • nous contentons
  • vous contentez
  • ils/elles contentent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevredigde
  • jij bevredigde
  • hij/zij/het bevredigde
  • wij bevredigden
  • jullie bevredigden
  • zij bevredigden

Indicatif imparfait

  • je contentais
  • tu contentais
  • il/elle contentait
  • nous contentions
  • vous contentiez
  • ils/elles contentaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevredigd
  • jij hebt bevredigd
  • hij/zij/het heeft bevredigd
  • wij hebben bevredigd
  • jullie hebben bevredigd
  • zij hebben bevredigd

Indicatif passé composé

  • j'ai contenté
  • tu as contenté
  • il/elle a contenté
  • nous avons contenté
  • vous avez contenté
  • ils/elles ont contenté

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevredigd
  • jij had bevredigd
  • hij/zij/het had bevredigd
  • wij hadden bevredigd
  • jullie hadden bevredigd
  • zij hadden bevredigd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais contenté
  • tu avais contenté
  • il/elle avait contenté
  • nous avions contenté
  • vous aviez contenté
  • ils/elles avaient contenté

Toekomende tijd I

  • ik zal bevredigen
  • jij zult bevredigen
  • hij/zij/het zal bevredigen
  • wij zullen bevredigen
  • jullie zullen bevredigen
  • zij zullen bevredigen

Indicatif futur

  • je contenterai
  • tu contenteras
  • il/elle contentera
  • nous contenterons
  • vous contenterez
  • ils/elles contenteront

Toekomende tijd II

  • ik zal bevredigd hebben
  • jij zult bevredigd hebben
  • hij/zij/het zal bevredigd hebben
  • wij zullen bevredigd hebben
  • jullie zullen bevredigd hebben
  • zij zullen bevredigd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai contenté
  • tu auras contenté
  • il/elle aura contenté
  • nous aurons contenté
  • vous aurez contenté
  • ils/elles auront contenté

Conditionalis I

  • ik zou bevredigen
  • jij zou bevredigen
  • hij/zij/het zou bevredigen
  • wij zouden bevredigen
  • jullie zouden bevredigen
  • zij zouden bevredigen

Conditionnel présent

  • je contenterais
  • tu contenterais
  • il/elle contenterait
  • nous contenterions
  • vous contenteriez
  • ils/elles contenteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevredigd
  • jij zou hebben bevredigd
  • hij/zij/het zou hebben bevredigd
  • wij zouden hebben bevredigd
  • jullie zouden hebben bevredigd
  • zij zouden hebben bevredigd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais contenté
  • tu aurais contenté
  • il/elle aurait contenté
  • nous aurions contenté
  • vous auriez contenté
  • ils/elles auraient contenté

Imperatief

  • jij bevredig
  • jullie bevredigt

Impératif

  • tu contente
  • vous contentez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bevredigen