Vervoeging van bijten

Vertaling: mordre

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bijt
  • jij bijt
  • hij/zij/het bijt
  • wij bijten
  • jullie bijten
  • zij bijten

Présent

  • je mords
  • tu mords
  • il/elle mord
  • nous mordons
  • vous mordez
  • ils/elles mordent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beet
  • jij beet
  • hij/zij/het beet
  • wij beten
  • jullie beten
  • zij beten

Indicatif imparfait

  • je mordais
  • tu mordais
  • il/elle mordait
  • nous mordions
  • vous mordiez
  • ils/elles mordaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebeten
  • jij hebt gebeten
  • hij/zij/het heeft gebeten
  • wij hebben gebeten
  • jullie hebben gebeten
  • zij hebben gebeten

Indicatif passé composé

  • j'ai mordu
  • tu as mordu
  • il/elle a mordu
  • nous avons mordu
  • vous avez mordu
  • ils/elles ont mordu

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebeten
  • jij had gebeten
  • hij/zij/het had gebeten
  • wij hadden gebeten
  • jullie hadden gebeten
  • zij hadden gebeten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais mordu
  • tu avais mordu
  • il/elle avait mordu
  • nous avions mordu
  • vous aviez mordu
  • ils/elles avaient mordu

Toekomende tijd I

  • ik zal bijten
  • jij zult bijten
  • hij/zij/het zal bijten
  • wij zullen bijten
  • jullie zullen bijten
  • zij zullen bijten

Indicatif futur

  • je mordrai
  • tu mordras
  • il/elle mordra
  • nous mordrons
  • vous mordrez
  • ils/elles mordront

Toekomende tijd II

  • ik zal gebeten hebben
  • jij zult gebeten hebben
  • hij/zij/het zal gebeten hebben
  • wij zullen gebeten hebben
  • jullie zullen gebeten hebben
  • zij zullen gebeten hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai mordu
  • tu auras mordu
  • il/elle aura mordu
  • nous aurons mordu
  • vous aurez mordu
  • ils/elles auront mordu

Conditionalis I

  • ik zou bijten
  • jij zou bijten
  • hij/zij/het zou bijten
  • wij zouden bijten
  • jullie zouden bijten
  • zij zouden bijten

Conditionnel présent

  • je mordrais
  • tu mordrais
  • il/elle mordrait
  • nous mordrions
  • vous mordriez
  • ils/elles mordraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebeten
  • jij zou hebben gebeten
  • hij/zij/het zou hebben gebeten
  • wij zouden hebben gebeten
  • jullie zouden hebben gebeten
  • zij zouden hebben gebeten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais mordu
  • tu aurais mordu
  • il/elle aurait mordu
  • nous aurions mordu
  • vous auriez mordu
  • ils/elles auraient mordu

Imperatief

  • jij bijt
  • jullie bijt

Impératif

  • tu mords
  • vous mordez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijten