Vervoeging van bladeren
Onbepaalde wijs (infinitief): bladeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blader
- jij bladert
- hij/zij/het bladert
- wij bladeren
- jullie bladeren
- zij bladeren
Présent
- je feuillette
- tu feuillettes
- il/elle feuillette
- nous feuilletons
- vous feuilletez
- ils/elles feuillettent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bladerde
- jij bladerde
- hij/zij/het bladerde
- wij bladerden
- jullie bladerden
- zij bladerden
Indicatif imparfait
- je feuilletais
- tu feuilletais
- il/elle feuilletait
- nous feuilletions
- vous feuilletiez
- ils/elles feuilletaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebladerd
- jij hebt gebladerd
- hij/zij/het heeft gebladerd
- wij hebben gebladerd
- jullie hebben gebladerd
- zij hebben gebladerd
Indicatif passé composé
- j'ai feuilleté
- tu as feuilleté
- il/elle a feuilleté
- nous avons feuilleté
- vous avez feuilleté
- ils/elles ont feuilleté
Voltooid verleden tijd
- ik had gebladerd
- jij had gebladerd
- hij/zij/het had gebladerd
- wij hadden gebladerd
- jullie hadden gebladerd
- zij hadden gebladerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais feuilleté
- tu avais feuilleté
- il/elle avait feuilleté
- nous avions feuilleté
- vous aviez feuilleté
- ils/elles avaient feuilleté
Toekomende tijd I
- ik zal bladeren
- jij zult bladeren
- hij/zij/het zal bladeren
- wij zullen bladeren
- jullie zullen bladeren
- zij zullen bladeren
Indicatif futur
- je feuilletterai
- tu feuilletteras
- il/elle feuillettera
- nous feuilletterons
- vous feuilletterez
- ils/elles feuilletteront
Toekomende tijd II
- ik zal gebladerd hebben
- jij zult gebladerd hebben
- hij/zij/het zal gebladerd hebben
- wij zullen gebladerd hebben
- jullie zullen gebladerd hebben
- zij zullen gebladerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai feuilleté
- tu auras feuilleté
- il/elle aura feuilleté
- nous aurons feuilleté
- vous aurez feuilleté
- ils/elles auront feuilleté
Conditionalis I
- ik zou bladeren
- jij zou bladeren
- hij/zij/het zou bladeren
- wij zouden bladeren
- jullie zouden bladeren
- zij zouden bladeren
Conditionnel présent
- je feuilletterais
- tu feuilletterais
- il/elle feuilletterait
- nous feuilletterions
- vous feuilletteriez
- ils/elles feuilletteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gebladerd
- jij zou hebben gebladerd
- hij/zij/het zou hebben gebladerd
- wij zouden hebben gebladerd
- jullie zouden hebben gebladerd
- zij zouden hebben gebladerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais feuilleté
- tu aurais feuilleté
- il/elle aurait feuilleté
- nous aurions feuilleté
- vous auriez feuilleté
- ils/elles auraient feuilleté
Imperatief
- jij blader
- jullie bladert
Impératif
- tu feuillette
- vous feuilletez