Vervoeging van boeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boer
- jij boert
- hij/zij/het boert
- wij boeren
- jullie boeren
- zij boeren
Présent
- je rote
- tu rotes
- il/elle rote
- nous rotons
- vous rotez
- ils/elles rotent
Onvoltooid verleden tijd
- ik boerde
- jij boerde
- hij/zij/het boerde
- wij boerden
- jullie boerden
- zij boerden
Indicatif imparfait
- je rotais
- tu rotais
- il/elle rotait
- nous rotions
- vous rotiez
- ils/elles rotaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geboerd
- jij hebt geboerd
- hij/zij/het heeft geboerd
- wij hebben geboerd
- jullie hebben geboerd
- zij hebben geboerd
Indicatif passé composé
- j'ai roté
- tu as roté
- il/elle a roté
- nous avons roté
- vous avez roté
- ils/elles ont roté
Voltooid verleden tijd
- ik had geboerd
- jij had geboerd
- hij/zij/het had geboerd
- wij hadden geboerd
- jullie hadden geboerd
- zij hadden geboerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais roté
- tu avais roté
- il/elle avait roté
- nous avions roté
- vous aviez roté
- ils/elles avaient roté
Toekomende tijd I
- ik zal boeren
- jij zult boeren
- hij/zij/het zal boeren
- wij zullen boeren
- jullie zullen boeren
- zij zullen boeren
Indicatif futur
- je roterai
- tu roteras
- il/elle rotera
- nous roterons
- vous roterez
- ils/elles roteront
Toekomende tijd II
- ik zal geboerd hebben
- jij zult geboerd hebben
- hij/zij/het zal geboerd hebben
- wij zullen geboerd hebben
- jullie zullen geboerd hebben
- zij zullen geboerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai roté
- tu auras roté
- il/elle aura roté
- nous aurons roté
- vous aurez roté
- ils/elles auront roté
Conditionalis I
- ik zou boeren
- jij zou boeren
- hij/zij/het zou boeren
- wij zouden boeren
- jullie zouden boeren
- zij zouden boeren
Conditionnel présent
- je roterais
- tu roterais
- il/elle roterait
- nous roterions
- vous roteriez
- ils/elles roteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geboerd
- jij zou hebben geboerd
- hij/zij/het zou hebben geboerd
- wij zouden hebben geboerd
- jullie zouden hebben geboerd
- zij zouden hebben geboerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais roté
- tu aurais roté
- il/elle aurait roté
- nous aurions roté
- vous auriez roté
- ils/elles auraient roté
Imperatief
- jij boer
- jullie boert
Impératif
- tu rote
- vous rotez