Vervoeging van buitmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): buitmaken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak buit
- jij maakt buit
- hij/zij/het maakt buit
- wij maken buit
- jullie maken buit
- zij maken buit
Présent
- j'acquiers
- tu acquiers
- il/elle acquiert
- nous acquérons
- vous acquérez
- ils/elles acquièrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte buit
- jij maakte buit
- hij/zij/het maakte buit
- wij maakten buit
- jullie maakten buit
- zij maakten buit
Indicatif imparfait
- j'acquérais
- tu acquérais
- il/elle acquérait
- nous acquérions
- vous acquériez
- ils/elles acquéraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb buitgemaakt
- jij hebt buitgemaakt
- hij/zij/het heeft buitgemaakt
- wij hebben buitgemaakt
- jullie hebben buitgemaakt
- zij hebben buitgemaakt
Indicatif passé composé
- j'ai acquis
- tu as acquis
- il/elle a acquis
- nous avons acquis
- vous avez acquis
- ils/elles ont acquis
Voltooid verleden tijd
- ik had buitgemaakt
- jij had buitgemaakt
- hij/zij/het had buitgemaakt
- wij hadden buitgemaakt
- jullie hadden buitgemaakt
- zij hadden buitgemaakt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais acquis
- tu avais acquis
- il/elle avait acquis
- nous avions acquis
- vous aviez acquis
- ils/elles avaient acquis
Toekomende tijd I
- ik zal buitmaken
- jij zult buitmaken
- hij/zij/het zal buitmaken
- wij zullen buitmaken
- jullie zullen buitmaken
- zij zullen buitmaken
Indicatif futur
- j'acquerrai
- tu acquerras
- il/elle acquerra
- nous acquerrons
- vous acquerrez
- ils/elles acquerront
Toekomende tijd II
- ik zal buitgemaakt hebben
- jij zult buitgemaakt hebben
- hij/zij/het zal buitgemaakt hebben
- wij zullen buitgemaakt hebben
- jullie zullen buitgemaakt hebben
- zij zullen buitgemaakt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai acquis
- tu auras acquis
- il/elle aura acquis
- nous aurons acquis
- vous aurez acquis
- ils/elles auront acquis
Conditionalis I
- ik zou buitmaken
- jij zou buitmaken
- hij/zij/het zou buitmaken
- wij zouden buitmaken
- jullie zouden buitmaken
- zij zouden buitmaken
Conditionnel présent
- j'acquerrais
- tu acquerrais
- il/elle acquerrait
- nous acquerrions
- vous acquerriez
- ils/elles acquerraient
Conditionalis II
- ik zou hebben buitgemaakt
- jij zou hebben buitgemaakt
- hij/zij/het zou hebben buitgemaakt
- wij zouden hebben buitgemaakt
- jullie zouden hebben buitgemaakt
- zij zouden hebben buitgemaakt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais acquis
- tu aurais acquis
- il/elle aurait acquis
- nous aurions acquis
- vous auriez acquis
- ils/elles auraient acquis
Imperatief
- jij maak buit
- jullie maakt buit
Impératif
- tu acquiers
- vous acquérez