Vervoeging van bulderen
Onbepaalde wijs (infinitief): bulderen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bulder
- jij buldert
- hij/zij/het buldert
- wij bulderen
- jullie bulderen
- zij bulderen
Présent
- je clame
- tu clames
- il/elle clame
- nous clamons
- vous clamez
- ils/elles clament
Onvoltooid verleden tijd
- ik bulderde
- jij bulderde
- hij/zij/het bulderde
- wij bulderden
- jullie bulderden
- zij bulderden
Indicatif imparfait
- je clamais
- tu clamais
- il/elle clamait
- nous clamions
- vous clamiez
- ils/elles clamaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebulderd
- jij hebt gebulderd
- hij/zij/het heeft gebulderd
- wij hebben gebulderd
- jullie hebben gebulderd
- zij hebben gebulderd
Indicatif passé composé
- j'ai clamé
- tu as clamé
- il/elle a clamé
- nous avons clamé
- vous avez clamé
- ils/elles ont clamé
Voltooid verleden tijd
- ik had gebulderd
- jij had gebulderd
- hij/zij/het had gebulderd
- wij hadden gebulderd
- jullie hadden gebulderd
- zij hadden gebulderd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais clamé
- tu avais clamé
- il/elle avait clamé
- nous avions clamé
- vous aviez clamé
- ils/elles avaient clamé
Toekomende tijd I
- ik zal bulderen
- jij zult bulderen
- hij/zij/het zal bulderen
- wij zullen bulderen
- jullie zullen bulderen
- zij zullen bulderen
Indicatif futur
- je clamerai
- tu clameras
- il/elle clamera
- nous clamerons
- vous clamerez
- ils/elles clameront
Toekomende tijd II
- ik zal gebulderd hebben
- jij zult gebulderd hebben
- hij/zij/het zal gebulderd hebben
- wij zullen gebulderd hebben
- jullie zullen gebulderd hebben
- zij zullen gebulderd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai clamé
- tu auras clamé
- il/elle aura clamé
- nous aurons clamé
- vous aurez clamé
- ils/elles auront clamé
Conditionalis I
- ik zou bulderen
- jij zou bulderen
- hij/zij/het zou bulderen
- wij zouden bulderen
- jullie zouden bulderen
- zij zouden bulderen
Conditionnel présent
- je clamerais
- tu clamerais
- il/elle clamerait
- nous clamerions
- vous clameriez
- ils/elles clameraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gebulderd
- jij zou hebben gebulderd
- hij/zij/het zou hebben gebulderd
- wij zouden hebben gebulderd
- jullie zouden hebben gebulderd
- zij zouden hebben gebulderd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais clamé
- tu aurais clamé
- il/elle aurait clamé
- nous aurions clamé
- vous auriez clamé
- ils/elles auraient clamé
Imperatief
- jij bulder
- jullie buldert
Impératif
- tu clame
- vous clamez