Vervoeging van choqueren
Onbepaalde wijs (infinitief): choqueren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik choqueer
- jij choqueert
- hij/zij/het choqueert
- wij choqueren
- jullie choqueren
- zij choqueren
Présent
- je choque
- tu choques
- il/elle choque
- nous choquons
- vous choquez
- ils/elles choquent
Onvoltooid verleden tijd
- ik choqueerde
- jij choqueerde
- hij/zij/het choqueerde
- wij choqueerden
- jullie choqueerden
- zij choqueerden
Indicatif imparfait
- je choquais
- tu choquais
- il/elle choquait
- nous choquions
- vous choquiez
- ils/elles choquaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gechoqueerd
- jij hebt gechoqueerd
- hij/zij/het heeft gechoqueerd
- wij hebben gechoqueerd
- jullie hebben gechoqueerd
- zij hebben gechoqueerd
Indicatif passé composé
- j'ai choqué
- tu as choqué
- il/elle a choqué
- nous avons choqué
- vous avez choqué
- ils/elles ont choqué
Voltooid verleden tijd
- ik had gechoqueerd
- jij had gechoqueerd
- hij/zij/het had gechoqueerd
- wij hadden gechoqueerd
- jullie hadden gechoqueerd
- zij hadden gechoqueerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais choqué
- tu avais choqué
- il/elle avait choqué
- nous avions choqué
- vous aviez choqué
- ils/elles avaient choqué
Toekomende tijd I
- ik zal choqueren
- jij zult choqueren
- hij/zij/het zal choqueren
- wij zullen choqueren
- jullie zullen choqueren
- zij zullen choqueren
Indicatif futur
- je choquerai
- tu choqueras
- il/elle choquera
- nous choquerons
- vous choquerez
- ils/elles choqueront
Toekomende tijd II
- ik zal gechoqueerd hebben
- jij zult gechoqueerd hebben
- hij/zij/het zal gechoqueerd hebben
- wij zullen gechoqueerd hebben
- jullie zullen gechoqueerd hebben
- zij zullen gechoqueerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai choqué
- tu auras choqué
- il/elle aura choqué
- nous aurons choqué
- vous aurez choqué
- ils/elles auront choqué
Conditionalis I
- ik zou choqueren
- jij zou choqueren
- hij/zij/het zou choqueren
- wij zouden choqueren
- jullie zouden choqueren
- zij zouden choqueren
Conditionnel présent
- je choquerais
- tu choquerais
- il/elle choquerait
- nous choquerions
- vous choqueriez
- ils/elles choqueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gechoqueerd
- jij zou hebben gechoqueerd
- hij/zij/het zou hebben gechoqueerd
- wij zouden hebben gechoqueerd
- jullie zouden hebben gechoqueerd
- zij zouden hebben gechoqueerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais choqué
- tu aurais choqué
- il/elle aurait choqué
- nous aurions choqué
- vous auriez choqué
- ils/elles auraient choqué
Imperatief
- jij choqueer
- jullie choqueert
Impératif
- tu choque
- vous choquez