Vervoeging van circuleren
Onbepaalde wijs (infinitief): circuleren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het circuleert
- zij circuleren
Présent
- il/elle circule
- ils/elles circulent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het circuleerde
- zij circuleerden
Indicatif imparfait
- il/elle circulait
- ils/elles circulaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gecirculeerd
- zij hebben gecirculeerd
Indicatif passé composé
- il/elle a circulé
- ils/elles ont circulé
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gecirculeerd
- zij hadden gecirculeerd
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait circulé
- ils/elles avaient circulé
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal circuleren
- zij zult circuleren
Indicatif futur
- il/elle circulera
- ils/elles circuleront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gecirculeerd hebben
- zij zult gecirculeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura circulé
- ils/elles auront circulé
Conditionalis I
- hij/zij/het zal circuleren
- zij zullen circuleren
Conditionnel présent
- il/elle circulerait
- ils/elles circuleraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gecirculeerd
- zij zullen hebben gecirculeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait circulé
- ils/elles auraient circulé