Vervoeging van contracteren
Onbepaalde wijs (infinitief): contracteren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik contracteer
- jij contracteert
- hij/zij/het contracteert
- wij contracteren
- jullie contracteren
- zij contracteren
Présent
- je contracte
- tu contractes
- il/elle contracte
- nous contractons
- vous contractez
- ils/elles contractent
Onvoltooid verleden tijd
- ik contracteerde
- jij contracteerde
- hij/zij/het contracteerde
- wij contracteerden
- jullie contracteerden
- zij contracteerden
Indicatif imparfait
- je contractais
- tu contractais
- il/elle contractait
- nous contractions
- vous contractiez
- ils/elles contractaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecontracteerd
- jij hebt gecontracteerd
- hij/zij/het heeft gecontracteerd
- wij hebben gecontracteerd
- jullie hebben gecontracteerd
- zij hebben gecontracteerd
Indicatif passé composé
- j'ai contracté
- tu as contracté
- il/elle a contracté
- nous avons contracté
- vous avez contracté
- ils/elles ont contracté
Voltooid verleden tijd
- ik had gecontracteerd
- jij had gecontracteerd
- hij/zij/het had gecontracteerd
- wij hadden gecontracteerd
- jullie hadden gecontracteerd
- zij hadden gecontracteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais contracté
- tu avais contracté
- il/elle avait contracté
- nous avions contracté
- vous aviez contracté
- ils/elles avaient contracté
Toekomende tijd I
- ik zal contracteren
- jij zult contracteren
- hij/zij/het zal contracteren
- wij zullen contracteren
- jullie zullen contracteren
- zij zullen contracteren
Indicatif futur
- je contracterai
- tu contracteras
- il/elle contractera
- nous contracterons
- vous contracterez
- ils/elles contracteront
Toekomende tijd II
- ik zal gecontracteerd hebben
- jij zult gecontracteerd hebben
- hij/zij/het zal gecontracteerd hebben
- wij zullen gecontracteerd hebben
- jullie zullen gecontracteerd hebben
- zij zullen gecontracteerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai contracté
- tu auras contracté
- il/elle aura contracté
- nous aurons contracté
- vous aurez contracté
- ils/elles auront contracté
Conditionalis I
- ik zou contracteren
- jij zou contracteren
- hij/zij/het zou contracteren
- wij zouden contracteren
- jullie zouden contracteren
- zij zouden contracteren
Conditionnel présent
- je contracterais
- tu contracterais
- il/elle contracterait
- nous contracterions
- vous contracteriez
- ils/elles contracteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gecontracteerd
- jij zou hebben gecontracteerd
- hij/zij/het zou hebben gecontracteerd
- wij zouden hebben gecontracteerd
- jullie zouden hebben gecontracteerd
- zij zouden hebben gecontracteerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais contracté
- tu aurais contracté
- il/elle aurait contracté
- nous aurions contracté
- vous auriez contracté
- ils/elles auraient contracté
Imperatief
- jij contracteer
- jullie contracteert
Impératif
- tu contracte
- vous contractez