Vervoeging van denderen
Onbepaalde wijs (infinitief): denderen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dender
- jij dendert
- hij/zij/het dendert
- wij denderen
- jullie denderen
- zij denderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik denderde
- jij denderde
- hij/zij/het denderde
- wij denderden
- jullie denderden
- zij denderden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedenderd
- jij hebt gedenderd
- hij/zij/het heeft gedenderd
- wij hebben gedenderd
- jullie hebben gedenderd
- zij hebben gedenderd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedenderd
- jij had gedenderd
- hij/zij/het had gedenderd
- wij hadden gedenderd
- jullie hadden gedenderd
- zij hadden gedenderd
Toekomende tijd I
- ik zal denderen
- jij zult denderen
- hij/zij/het zal denderen
- wij zullen denderen
- jullie zullen denderen
- zij zullen denderen
Toekomende tijd II
- ik zal gedenderd hebben
- jij zult gedenderd hebben
- hij/zij/het zal gedenderd hebben
- wij zullen gedenderd hebben
- jullie zullen gedenderd hebben
- zij zullen gedenderd hebben
Conditionalis I
- ik zou denderen
- jij zou denderen
- hij/zij/het zou denderen
- wij zouden denderen
- jullie zouden denderen
- zij zouden denderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gedenderd
- jij zou hebben gedenderd
- hij/zij/het zou hebben gedenderd
- wij zouden hebben gedenderd
- jullie zouden hebben gedenderd
- zij zouden hebben gedenderd
Imperatief
- jij dender
- jullie dendert