Vervoeging van denken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik denk
- jij denkt
- hij/zij/het denkt
- wij denken
- jullie denken
- zij denken
Présent
- je pense
- tu penses
- il/elle pense
- nous pensons
- vous pensez
- ils/elles pensent
Onvoltooid verleden tijd
- ik dacht
- jij dacht
- hij/zij/het dacht
- wij dachten
- jullie dachten
- zij dachten
Indicatif imparfait
- je pensais
- tu pensais
- il/elle pensait
- nous pensions
- vous pensiez
- ils/elles pensaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedacht
- jij hebt gedacht
- hij/zij/het heeft gedacht
- wij hebben gedacht
- jullie hebben gedacht
- zij hebben gedacht
Indicatif passé composé
- j'ai pensé
- tu as pensé
- il/elle a pensé
- nous avons pensé
- vous avez pensé
- ils/elles ont pensé
Voltooid verleden tijd
- ik had gedacht
- jij had gedacht
- hij/zij/het had gedacht
- wij hadden gedacht
- jullie hadden gedacht
- zij hadden gedacht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pensé
- tu avais pensé
- il/elle avait pensé
- nous avions pensé
- vous aviez pensé
- ils/elles avaient pensé
Toekomende tijd I
- ik zal denken
- jij zult denken
- hij/zij/het zal denken
- wij zullen denken
- jullie zullen denken
- zij zullen denken
Indicatif futur
- je penserai
- tu penseras
- il/elle pensera
- nous penserons
- vous penserez
- ils/elles penseront
Toekomende tijd II
- ik zal gedacht hebben
- jij zult gedacht hebben
- hij/zij/het zal gedacht hebben
- wij zullen gedacht hebben
- jullie zullen gedacht hebben
- zij zullen gedacht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pensé
- tu auras pensé
- il/elle aura pensé
- nous aurons pensé
- vous aurez pensé
- ils/elles auront pensé
Conditionalis I
- ik zou denken
- jij zou denken
- hij/zij/het zou denken
- wij zouden denken
- jullie zouden denken
- zij zouden denken
Conditionnel présent
- je penserais
- tu penserais
- il/elle penserait
- nous penserions
- vous penseriez
- ils/elles penseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gedacht
- jij zou hebben gedacht
- hij/zij/het zou hebben gedacht
- wij zouden hebben gedacht
- jullie zouden hebben gedacht
- zij zouden hebben gedacht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pensé
- tu aurais pensé
- il/elle aurait pensé
- nous aurions pensé
- vous auriez pensé
- ils/elles auraient pensé
Imperatief
- jij denk
- jullie denkt
Impératif
- tu pense
- vous pensez