Vervoeging van deren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het deert
- zij deren
Présent
- il/elle nuit
- ils/elles nuisent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het deerde
- zij deerden
Indicatif imparfait
- il/elle nuisait
- ils/elles nuisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gedeerd
- zij hebben gedeerd
Indicatif passé composé
- il/elle a nui
- ils/elles ont nui
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gedeerd
- zij hadden gedeerd
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait nui
- ils/elles avaient nui
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal deren
- zij zult deren
Indicatif futur
- il/elle nuira
- ils/elles nuiront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gedeerd hebben
- zij zult gedeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura nui
- ils/elles auront nui
Conditionalis I
- hij/zij/het zal deren
- zij zullen deren
Conditionnel présent
- il/elle nuirait
- ils/elles nuiraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gedeerd
- zij zullen hebben gedeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait nui
- ils/elles auraient nui